Dit artikel is nu opgeslagen in je
dashboard.
Bewaar artikelen in je dashboard.
Deze week las ik het op-één-na-laatste hoofdstuk van deze eerste brief aan de Korintiërs. Het één-na-laatste alweer, dat was wel iets om even bij stil te staan, want de afgelopen weken zijn wat mij betreft voorbij gevlogen. En deze zondag was er nog een andere bijzondere gebeurtenis die ik gevolgd heb: tien mensen zijn door de paus heilig verklaard, onder wie de Nederlandse karmelieten pater en verzetsman Titus Brandsma. Tijdens het lezen van de tekst dacht ik daarom na over de vraag welke verzen het meest bij deze heiligverklaring pasten, maar dat vertel ik aan het einde.
In het eerste gedeelte van het hoofdstuk blijven we nog even in de paassfeer van een paar weken geleden. Paulus gaat in op de opstanding uit de dood van Jezus. Hij somt op aan wie Jezus na Zijn opstanding verschenen is (maar in zijn opsomming noemt hij niet de vrouwen die Jezus als eerst zagen, merkte iemand op Twitter op onder één van mijn tweets, mij was dat nog niet eens opgevallen). Zo waren er Petrus, Jakobus, de andere discipelen en nog vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie sommigen volgens Paulus nog in leven waren op het moment dat hij deze brief schreef.