Dit artikel is nu opgeslagen in je
dashboard.
Bewaar artikelen in je dashboard.
Vorige week las ik hoofdstuk dertien, een prachtig hoofdstuk waar ik in op kon gaan zonder dat ik er echt iets op aan te merken had. Maar hoofdstuk veertien leek weer meer op de voorgaande hoofdstukken: er zaten stukken in die ik mooi vond en stukken waar ik kritischer naar keek. Om eerlijk te zijn was het een hoofdstuk dat over thema’s ging waar ik als behoorlijke nieuweling wat het geloof betreft, nog niet zoveel mee heb, namelijk profetie en tongentaal, twee gaven van de Geest.
Vooral de profetie is een belangrijke gave, legt Paulus aan het begin van het hoofdstuk uit. De klanktaal kan zonder uitleg niet door mensen begrepen worden, alleen door God, maar wie profeteert spreekt tot mensen en niet tot God. Vooral profeteren vond ik een boeiend thema. Het woord profetisch wordt zowel in religieuze als in seculiere context gebruikt. Als bijvoorbeeld een schrijver of columnist een bepaalde tijdsgeest goed aangevoeld heeft en achteraf gezien toekomstige ontwikkelingen wist te voorspellen, wordt hij wel eens profetisch genoemd. Zelf bekruipt me als sinds minstens 2019 af en toe het onbehagelijke gevoel dat alle welvaart en vrijheid waarin ik ben opgegroeid nog in mijn levensdagen kan instorten (“te mooi om blijvend te zijn’’, denk ik dan), maar wees gerust, ik acht mezelf geen profeet, ik denk dat ik gewoon te veel boeken die betrekking hebben op dergelijke thema’s heb gelezen.