Moeilijke Bijbelteksten: Hoe vestigde Israëls koningschap zich?
In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over het vestigen van Israëls koningschap.
Israëls koningschap was niet door God bevolen, maar een menselijke wens. Hoe vestigde zich dat? De eerste koning Saul begon zijn koningschap nog op de wijze van de richteren. Hij bouwde niet meteen een paleis, waarin hij op een troon ging zitten. Nadat hij als koning was aangesteld, ging hij namelijk naar huis en vervolgde zijn leven als boer. Pas toen ze hem berichtte dat de Ammonieten Israël bedreigden trad hij op als richter op nationaal niveau (1 S 11:4-7).
Onzeker koningschap
Al snel bleek hij niet de man die het volk zich gehoopt had (13:9). Hij bleek weerspannig tegen God. Daarom beval God Samuël een koning aan te wijzen om Saul te vervangen (vers 14; 15:11, 26). Een teleurstelling voor Samuël. Niet alleen was hij fel tegen koningschap in Israël, maar juist door Sauls falen kon ervan worden afgezien. Maar Samuël begreep ook dat een koning bedoeld was om hem, gezien zijn hoge ouderdom, op te volgen. God wees hem David aan als vervanger van Saul (16:12-13).
Nalatenschap
Een opmerkzame Bijbellezer zal iets merkwaardigs hebben ontdekt. In hoofdstuk 25 wordt de dood van Samuël beschreven (25:1). De overige zeven hoofdstukken en het hele tweede boek Samuël dragen wel zijn naam maar gaan niet over hem. Hoe kan dat?
In de Bijbel gaat het niet alleen over levens van gelovigen, maar ook over hun nalatenschap. Over dat laatste gaat het in 31 van de 55 hoofdstukken van de boeken van Samuël. Namelijk over de vestiging van Israëls koningschap; van Saul en van David. Het Bijbelboek 1 Koningen begint daarom met het sterven van David (1 K 1:1).
In de boeken Samuël staat dus de overgang van de Richterentijd naar de Koningentijd beschreven en Samuël heeft dat proces geborgd. Op cruciale momenten tijdens het vestigen van Israëls koningschap trad Samuël op. Dan is het passend dat de boeken waarin dat beschreven staat zijn naam dragen.
Gods leiding
Het is opvallend dat God Samuël aanvankelijk had opgedragen om Israëls koningschap aan een man uit de stam Benjamin te geven (1 S 9:16-17). Er waren immers meerdere profetieën uitgesproken over Israëls leiderschap en die leken de stam Judah ervoor aan te wijzen, niet de stam Benjamin (Gn 49:10; Dt 33:7). Zelfs Saul trok het in twijfel (1 S 9:21). Hoe zit dat?
Israëls koningschap is niet door God bevolen. Maar uitgaande van Jakob/Israël dan zou de voorkeur voor leiderschap liggen bij Jozef (Gn 37:3), hoewel Ruben zijn eerstgeborene was. Ruben had echter ernstig tegen Jakob gezondigd (35:22) en was ongeschikt gebleken (49:4). Dan zou in volgorde Simeon gelden als zoon van voorkeur. Maar hij en ook zijn broer Levi hadden zich voor Jakob gediskwalificeerd (34:30; 49:5-7).
Toen Jakob dacht dat Jozef dood was ging zijn voorkeur over op Benjamin (42:36). Maar toen die ouder was geworden dacht Jakob daar blijkbaar anders over (49:27). Zo kon Judah opkomen als de zon onder de zonen van Jakob (49:9; Nm 2:3). Dat bevestigt ook de genoemde profetieën.
God had Zijn voorkeur voor Judahs militaire capaciteit ook laten blijken (Nm 10:14; Ri 1:2). Waarom koos God dan toch een man uit Benjamin? Bij het verkiezen in de Bijbel wordt ook altijd gekeken naar de persoonlijke kwaliteiten en niet slechts naar traditie (eerstgeborene) of voorliefde door persoonlijkheid en gedrag. Het lijkt erop dat Saul de meest capabele Israëlitische man was op het moment dat Israël voor het koningschap koos.
De les uit Sauls ernstige falen moet toch zeker ook zijn dat koningschap staat voor menselijke (wils)kracht. Maar ook dat God meer dan dat vereist voor het leiden van een godsdienstig volk. Israëls koningschap plaatste Hij ook ‘onder’ het gezag van diens geestelijke leiders; de (hoge)priesters en de profeten. Het dieptepunt is dat Saul dit leiderschap hem werd afgenomen (1 S 28:6) en hij uiteindelijk stierf door diens eigen hand (31:4).
Davids koningschap
Toen David uit de stam Judah koning werd begon dat veelbelovend. Het bleek een man te zijn die aanvankelijk voldeed aan de godsdienstige verwachtingen. Voor hem stond God en Zijn verbond centraal (2 S 2:1), zoals het hoort. Maar zelfs dat zou niet voldoende blijken.
Aanvankelijk accepteerde alleen de Judeeërs David als koning. De aanhangers van Saul hadden een eigen tegenkoning aangesteld: Iesj-bosjet, een zoon van Saul (verzen 8-10). Hij trad op in de voetsporen van zijn vader. Hij werd een paar jaar later vermoord en toen pas kozen eindelijk al Israëls oudsten voor David (5:3).
David bouwde een paleis voor zichzelf in Jeruzalem (5:11). Omdat hij Godvrezend was kon hij de aan Israël vijandige buurvolken onder controle krijgen en de overgebleven Kanaänitische bolwerken innemen. Iets wat geen enkele richter voor hem had gepresteerd.
Maar toen pleegde David boosaardige daden (11:27) en daarom deed God kwaad over hem en zijn huis komen (12:11). Dit deed af aan de eerder gegeven belofte van een langdurige dynastie (7:13, 16) die zo’n 400 jaar standhield en ongekend veel kwaadaardigheid voortbracht door de 20 koningen die hem opvolgde.
Davids zonen vermoorden elkaar (13:27-28) en rebelleerden tegen hem (15:10). Zo zelfs dat hij, net als voor Saul, moest wegvluchtten de wildernis in. Dit leidde tot verdeeldheid onder de stammen van Israël en over het koningschap (20:2). Ook volgde er een hongersnood van enkele jaren en voortdurende invallen van de Filistijnen.
David en Israël luisterden echter naar Gods profeten en aan het einde van zijn leven verheerlijkte David God met een lied en een spreuk (22:1-23:7). Maar toch was het niet goed gesteld met Israël. Ze maakte God zeer kwaad met hun denken, doen en laten (24:1).
Aan het einde van Davids leven, toen hij bedlegerig was en zwak, rebelleerde opnieuw een zoon tegen hem (1 K 1:11). Daarom liet David meteen een andere zoon, Salomo, mede-koning maken over heel Israël (vers 30). Niet lang daarna stierf David. Hij was toen rond 70 jaar oud en daarvan had hij 40 jaar als koning geregeerd (2 S 5:4). Het koningschap van de Davidische dynastie leek gevestigd in Israël. Niet als menselijke prestatie, maar die van God.
Praatmee