Wat kunnen christenen doen voor gedupeerden van de toeslagenaffaire?
Nederland komt maar niet van ‘de toeslagenaffaire’ af. Een nationale schandvlek met dramatische gevolgen: mensen raakten dakloos, huwelijken liepen stuk, kinderen werden gedwongen uit huis geplaatst, zeker één ouder beroofde zichzelf van het leven. En het slechte nieuws blijft zich opstapelen. Telkens krijgen de gedupeerden te horen dat de beloofde schadevergoeding alweer later komt. Gerechtigheid? Misschien. Ooit.
Vandaag 1624 jaar geleden, op 11 november 397, werd bisschop Martinus van Tours begraven, beter bekend als Sint-Maarten. Kinderen lopen vandaag met lampions door de straten met liedjes over Sint-Maarten, om met een tas vol snoep thuis te komen. Ik deed er als kind aan mee. Terwijl ik met blosjes op mijn wangen aan mijn lampion knutselde, werd me een indrukwekkend voorbeeld van barmhartigheid verteld. Want Martinus deelde in de winterkou zijn jas – het laatste wat hij nog had – met een bedelaar. Barmhartigheid, in een situatie waarin gerechtigheid ontbrak.
Van gerechtigheid…
Psalm 72 bezingt een rechtvaardige koning. Van zo’n koning naar Gods hart wordt gezegd dat hij recht doet aan de zwakken en de armen redding biedt. Die gerechtigheid en die hulp zouden het beleid van onze overheid moeten kenmerken. Maar die zijn ver te zoeken als het gaat om de gedupeerden van de toeslagenaffaire. En dat zijn, als je hun kinderen meerekent, meer dan 100.000 medemensen.
…naar barmhartigheid
Ook in bijbelse tijden was die gerechtigheid vaak ver te zoeken. In de tijd van Jezus trad de Romeinse bezetter hard op. De plaatselijke machthebbers en hun (Joodse) handlangers waren niet veel beter. In die situatie hield Jezus tegen zijn aanhangers een indringende toespraak over barmhartigheid (Matteüs 25). Martinus van Tours verwees voor zijn daad rechtstreeks naar deze toespraak: ‘Ik was naakt, en jullie kleedden Mij’.
Jezus’ volgelingen maakten daar ernst mee. Het boek Handelingen vertelt dat er kort na Jezus’ afscheid in Jeruzalem ‘diakenen’ werden aangesteld. Die moesten er speciaal op letten dat er gezorgd werd voor armen, zieken en alleenstaanden. Juist de barmhartigheid van de christenen uit de eerste eeuwen van onze jaartelling maakte indruk. De kerk van alle eeuwen wist dat ze geroepen was om zorgzaam, barmhartig te zijn voor mensen in nood.
Gaten in de verzorgingsstaat
Toch ging dat niet altijd goed. In 1 Timoteüs worden al strenge voorwaarden gesteld aan het ontvangen van kerkelijke steun (1 Timoteüs 5:11-16). En in de negentiende eeuw wilde je zeker niet afhankelijk zijn van de ‘de bedeling’ (bedéling, dus: leven van geld van de diaconie). De kerk stelde eisen die soms vernederend en vaak betuttelend waren – of in elk geval als zodanig werden ervaren. Het droeg bij velen bij aan een afkeer van ‘de kerk’.
De naoorlogse verzorgingsstaat – waarbij de overheid zorgdroeg voor bejaarden en armen, met AOW en bijstandsuitkering – werd dan ook door vrijwel iedereen omarmd. Nu was er voor iedereen, gelovig of niet, vroom levend of niet, een vangnet. Eindelijk gerechtigheid in plaats van barmhartigheid-op-kerkelijke-voorwaarden. Maar de toeslagenaffaire maakt in onze tijd schrijnend zichtbaar dat de overheid juist niet de noodzakelijke rechtvaardigheid weet te betonen.
‘Diaconaal Fonds Toeslaggedupeerden’
Waar blijft de kerk, waar blijven de diaconieën, als het gaat om de gedupeerden van de toeslagenaffaire? Mogelijk biedt hier en daar – in stilte, want het gebeurt vertrouwelijk – een diaconie al hulp. Maar wordt geen tijd om een ‘Diaconaal Fonds Toeslaggedupeerden’ op te zetten, nu de overheid het zo laat afweten, zoals eerder het idee ontstond voor een ‘diaconaal fonds ter compensatie van de gasprijzen’? Al was het maar om, tijdelijk, de ergste nood te lenigen. Voor mensen die ook nú nog met de dreiging leven dat ze hun huis uitgezet worden, bijvoorbeeld.
En wat kunnen gelovige bijbellezers doen voor de gedupeerden, van wie de meesten nog geen uitzicht hebben op een oplossing? De Bijbel inspireert én confronteert. Jezus zei: ‘Ik had honger en jullie gaven Mij te eten, Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen Mij op.’ Kennen wij de toeslaggedupeerden? Of zitten ze in zo’n andere ‘bubbel’ dat we geen idee hebben wie het zijn? Zolang er voor hen geen gerechtigheid is, mogen ze, vind ik, op onze barmhartigheid rekenen. Op ons gebed, ook als we niemand van hen persoonlijk kennen. En op onze aandacht, ons luisterend oor, onze praktische hulp, als we wél iemand kennen.
Sint-Maarten: best wel belangrijk.
Peter Siebe is historicus en werkt als persvoorlichter bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Bovenstaand artikel is beschikbaar gesteld door het Nederlands Bijbelgenootschap en ook verschenen op www.debijbel.nl.
Praatmee