Narcisme is in grote succeskerken juist een voordeel
Het Nederlands Dagblad berichtte 21 september zowel over de nalatenschap van Henri Nouwen als over het opstappen van kerkleider Brian Houston, oprichter van de wereldwijde megakerk Hillsong Church. Het maakte nogal wat bij mij los.
Brian Houston stapt uit bijna alle kerkbesturen omdat hij wordt beschuldigd van het verzwijgen van zijn vaders kindermisbruik. Opvallend is dat Brian naar eigen zeggen wel ‘global senior pastor’ blijft. Hillsong ligt al langer onder vuur vanwege leiderschaps- en misbruikschandalen die vooral in de Amerikaanse kerken plaatsvonden. Nog maar kort geleden moest voorganger van Hillsong New York Carl Lentz opstappen vanwege buitenechtelijke affaires.
In het Amerikaanse megakerkwereldje komen veel vaker voorgangers in opspraak. Bill Hybels richtte in 1975 samen met zijn vrouw Willow Creek op, dat uitgroeide tot één van de grootste Amerikaanse kerken. Maar in 2018 ging Hybels vervroegd met pensioen nadat hij was beschuldigd van seksueel overschrijdend gedrag.
Nog een ander voorbeeld in deze sfeer: de grote kerkgemeenschap Mars Hill werd in 1996 in Seattle opgericht door prediker Mark Driscoll. Hij werd op handen gedragen en de populariteit van de kerk was enorm, zijn online preken trokken kijkers van over de hele wereld. Ik kreeg van een gemeentelid de links naar zijn preken doorgestuurd: daar kon ik nog eens wat van leren. Deze man was grappig, radicaal en welbespraakt. Wat een charisma, wat een boodschap en wat een succes. Een kerk met zo’n voorganger hoefde niet bang te zijn voor krimp of vergrijzing. Zie je wel dat kerkgroei mogelijk is? Preek uit je hoofd, trek een strakke spijkerbroek aan en wees een krachtige persoonlijkheid. In 2014 kwam aan dit succes van Mars Hill echter abrupt een einde door een onderzoeksrapport over machtsmisbruik en intimidatie van de voorganger. Mark Driscoll stapte op, beloofde beterschap, begon weer opnieuw maar raakte kort geleden opnieuw in opspraak vanwege zijn leiderschapsstijl die werd ervaren als autoritair en grensoverschrijdend.
Het zijn maar een paar voorbeelden van succesvoorgangers die recent van hun voetstuk vielen. Naar aanleiding van de val van Carl Lentz schreef Katelyn Beaty van Christianity Today een artikel over wat zij noemt het ‘hot pastor-problem’ (het probleem van de aantrekkelijke voorganger). Haar onthutsende conclusie is dat de selfmade superpastors niet het werkelijke of enige probleem zijn. Er ligt een veel groter probleem aan ten grondslag: een toxische megakerkcultuur waar narcisme een voorwaarde is om ver te komen (‘Maybe the problem isn’t hot pastors like Lentz but a toxic megachurch culture that makes narcissism a prerequisite’).
Dat is een heftige waarneming van Beaty: narcisme is in de grote succeskerken niet iets om je van te bekeren maar juist een voordeel. In de wereld van snelgroeiende kerken is ‘charisma’ (waar onder wordt verstaan: de gave om mensen te boeien en overtuigen met je uitstraling) belangrijker dan iemands karakter. Uiterlijk en uitstraling maken de man. Podiumbeesten, gelikte hipsters en stoere mannen, die trekken volle zalen.
Nu is in Amerika alles een beetje extremer dan in het nuchtere Nederland. Overduidelijke ego’s krijgen hier sneller de wacht aangezegd, en dat veel gelovige Amerikanen op een narcist als Donald Trump stemden wordt hier door veel christenen niet begrepen. Maar ook christelijk Nederland is bijzonder gevoelig voor de heldenstatus. Nog maar kort geleden werd door velen gerouwd over het heengaan van een gebedsgenezer die door Willem Ouweneel werd getypeerd als ‘een krachtige persoonlijkheid die geen concurrent naast zich duldde’.
Ouweneel is verder opvallend mild over hem, maar draait er niet omheen dat de evangelist in kwestie een duistere kant had. Hij duldde geen tegenspraak en schrok er niet voor terug om mensen die hij als een bedreiging zag publiek de mantel uit te vegen. Het verbaast dan ook niet dat de gebedsgenezer bij meerdere kerkscheuringen was betrokken.
De status van publiekstrekker is blijkbaar bijzonder ego-voedend. Wie een tijdje meeloopt in de christelijke wereld weet hoezeer voorgangers en sprekers door het podium kunnen worden betoverd. Maar het opvallende is tegelijk dat veel kerkbezoekers dit blijkbaar willen: iemand op het podium met een groot ego. Wat zit daarachter? Identificeren we ons graag met het succes van de spreker? Vallen we stiekem op zijn charisma en autoriteit? Of voelt het gewoon goed om deel te zijn van een succesvol verhaal? Natuurlijk zullen we dit nooit op deze manier toegeven, alles in de kerk moet immers tot eer van God zijn. Maar blijkbaar is het nogal moeilijk om te onderscheiden tussen wat werkelijk tot eer van God is en wat het menselijk ego streelt.
Overigens: niet alleen als het gaat om het profiel van de succesvolle voorganger zie je dat de christelijke wereld een probleem heeft om dit onderscheid te maken. In de worshipcultuur is er ook de nodige geldingsdrang. Hoe nadrukkelijk er door sommige aanbiddingsleiders ook omhoog wordt gewezen, uit alles blijkt dat ze al te opzichtig bezig zijn met de indruk die ze zelf maken.
Veel kerken zijn podiumkerken geworden waar het menselijk ego niet wordt afgebroken maar juist gevoed, en dat is niet iets om de schouders over op te halen. Het raakt aan het hart van het christelijk geloof.
Ik besef dat het riskant is dat ik hierover schrijf omdat ik zelf voorganger ben. ‘Die zal wel frusti zijn’ is een voor de hand liggende reactie op dit artikel. Nu ben ik maar een mens, en inderdaad wel eens gefrustreerd als de boodschap van Gods liefde die ik wekelijks mag brengen minder gehoor krijgt dan ik zou willen. Maar ik ben inmiddels wel zover dat ik weet dat succes niet automatisch een mooier mens van me zal maken. Bespaar me de gloriemomenten als ik daar een groter ego van krijg. In de kerk moet onze ijdelheid worden afgebroken in plaats van gevoed.
Iemand die mij heeft geleerd mijn ego te relativeren is de in 1996 overleden priester Henri Nouwen, aan wie het ND van 21 september ook een artikel wijdde. Nouwen werd in 1971 hoogleraar aan Yale University, maar op het hoogtepunt van zijn wetenschappelijke carrière breekt hij in 1986 radicaal met roem en aanzien en gaat als pastor werken in een leefgemeenschap voor geestelijk gehandicapten in Canada. Van de vele boeken die hij schreef is Vreemdeling in het paradijs voor mij heel belangrijk geworden. Het lezen van het boek leidde bij mij tot een soort bekering. Bekering van het evangelische podiumgeloof, van het al te menselijke succes-christendom. Nouwen schrijft in dit boek – zoals eigenlijk in al zijn boeken - open en kwetsbaar over zijn worsteling om zijn gevoel van eigenwaarde niet afhankelijk te laten zijn van de indruk die hij maakt op anderen. Het bijzondere is vervolgens dat hij van deze worsteling niet een zoveelste succesverhaal maakt. Nouwen wijst bijvoorbeeld op het belang van meditatie als een manier om af te rekenen met ego-tobberij, maar schrijft daarover: ‘Dit is niet zo gemakkelijk als het klinkt, want juist in de meditatie worden we ons pijnlijk bewust van de mate waarin we al aan onze concurrentiedrift ten prooi zijn gevallen en onze ziel verkocht hebben aan andermans mening.’
Wie zo’n zin uit zijn pen krijgt laat zien dat hij het gevecht met zijn oude mens is aangegaan. Het is één van de passages die ik heb onderstreept.
Nouwen blijft eigenlijk zijn hele leven worstelen met zijn ego, maar laat daarin een zelfrelativering zien die weldadig aandoet. Ik hoop dat zijn boeken door veel mensen gelezen blijven worden, en dat het de ogen mag openen voor het narcisme waar de christelijk kerk van vandaag zo gevoelig voor is.
Bovenstaand artikel is aangeleverd door Jaap Oosterhuis, predikant van de gereformeerd-vrijgemaakte Ontmoetingskerk in Hasselt. Deze blog verscheen onlangs op zijn website.
Praatmee