Waarom worden kerkgangers aangesproken alsof ze heidenen zijn?
"De vraag die zich steeds meer opdringt bij mij is: hoe kan een dominee een gemeente tijdens de preek aanspreken alsof ze allemaal nog heidenen zijn die God niet kennen? De meeste kerkgangers zijn toch gedoopt? Ik hoor in de preek heel vaak een oproep tot bekering, alsof ik God nog niet ken, terwijl ik weet dat mijn zonden in Christus vergeven zijn. Hoe kan dit?", aldus een vragensteller in de vragenrubriek van Refoweb.nl.
"In Bijbels licht is de gemeente het volk waarmee de Heere Zijn verbond heeft opgericht", antwoordt ds. P. D. J. Buijs. "Het genadeverbond dat Hij eens sloot met Abram en zijn nageslacht is na het volbrachte werk van Christus en na de uitstorting van de Heilige Geest uitgebreid tot de heidenen (zie bijv. Hand. 2:39, Efeze 2:11-13). Om Christus’ wil komt de Heere met de beloften èn eisen van het verbond naar ons toe. Niet als een kennisgeving van een stand van zaken, in de zin van: “U hebt Mijn belofte en nu is alles goed.” Juist de belofte ontdekt ons aan dat wat wij zelf missen!"
Wat betekent dit voor de prediking? Die moet en mag Gods beloften aan de gemeente voorhouden. Niet in de vorm van artikelen in een etalage van een winkel die gesloten is: je mag er wel naar kijken, maar verder niet. Nee, er mag een krachtig appel uitgaan naar de gemeente om te kómen en te kopen, zonder prijs (Jesaja 55). De prijs is betaald... door Christus! Omdat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, klinkt de smeekbede in de prediking: “Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:19-20). Dat is dus iets anders dan een louter ‘beschrijvende’ prediking waarin alleen maar de gangen en wegen van Gods kinderen worden getekend. Goede verbondsprediking zal ontdekkend èn appellerend zijn.
Laat duidelijk zijn: het verbond geldt de gehele gedoopte gemeente. Maar dan tekent zich vervolgens wel een belangrijk onderscheid af. Er zijn namelijk twee soorten ‘kinderen van het verbond’. Er zijn er die door de Heilige Geest opnieuw geboren zijn. Ze leerden hun zonden belijden, vluchtten tot de Heere Jezus en zijn van harte bereid om voor Hem te leven. Kortom: ze zijn tot geloof en bekering gekomen. Zeker, er is variatie onder hen. De een kent meer vastheid in het geloof dan de ander. Er zijn, om zo te zeggen, “eiken van gerechtigheid” (Jesaja 61:3), maar er zijn onder hen ook “geknakte rieten” (Jesaja 42:3).
Anderen binnen diezelfde verbondsgemeente zijn nog steeds onbekeerd. Tot nu toe bleef hun hart onveranderd. Nog nooit hebben ze oprecht schuld beleden tegenover de Heere. De Heere Jezus kennen ze niet persoonlijk, hoewel ze zondag aan zondag over Hem horen. Ze hebben de beloften van het Evangelie niet omhelsd. Nog steeds rust op hen de toorn van God (zie Johannes 3:36). Omdat ze de Geest van Christus niet hebben, behoren ze Hem niet toe (Romeinen 8:9). Ze worden indringend gewaarschuwd, maar ook hartelijk opgeroepen om tot Christus te komen. Om hun zonden te belijden en te komen tot de inwilliging van het verbond.
Nog een keer de vraag: wat betekent dit alles voor de prediking? Dat er met onderscheid gepreekt zal worden. Een predikant mag enerzijds de gemeente niet zien als mensen die allemaal onbekeerd zijn. Dat doet tekort aan het werk van de Heilige Geest in de gemeente. Anderzijds mag hij de gemeente niet zien als allemaal gelovige en bekeerde mensen. Dat doet tekort aan de ernst van onze situatie van nature: dat we kinderen van Adam zijn die opnieuw geboren moeten worden. (...) Deze tweeledigheid van de prediking zet haar op de juiste spanning", aldus de christelijke gereformeerde predikant uit Nunspeet.
Praatmee