Wat bezorgdheid te maken heeft met de zondeval en het kwaad
Paulus zegt in de eerste brief aan Timotheus (6:10): 'Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken.' Uiteraard gaat het hier ten diepste niet over het verlangen (eigenlijk: hunkeren, begeren) naar geld op zich, maar naar hetgeen geld vertegenwoordigt. Geldzucht is eigenlijk het ‘begeren naar bezit’. Die begeerte richt zich dus op dat wat je nog niet hebt.
Maar het begrip dat met ‘geldzucht’ wordt vertaald, gaat nog dieper. Ze wordt niet bevredigd als je eenmaal hebt waar je in eerste instantie naar verlangde, maar de begeerte richt zich op ‘meer’. Een bijkomend probleem is, dat het verlangen naar meer op den duur zo sterk wordt, dat uiteindelijk het hele denken daaraan onderworpen is; begeerte wordt allesoverheersend. De geldzucht heeft zich in het denken geworteld en begint zich uit te breiden.
Het gaat hier dus niet om geld op zich. Ik schreef eerder dat het begint met de gedachte dat je iets tekort komt. Jezus zegt in Mattheus 6:31-32 (HSV) 'Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden? Want al deze dingen zoeken de heidenen.' Het feit dat de heidenen bezorgd zijn om de meest elementaire zaken, wijst er op dat de mens een chronisch tekort ervaart. Maar dat tekort opheffen is niet voldoende om de bezorgdheid weg te nemen. Want in feite vreest met niet het tekort op zich, maar de bezorgdheid.
Bezorgdheid is onlosmakelijk verbonden met de mens die in alles voor zichzelf moet zorgen. Bezorgdheid is als het ware principieel of fundamenteel aanwezig. De mens zonder God raakt uiteindelijk alles kwijt en dat is ten diepste het fundament van zijn chronische bezorgdheid. En dat is wat in feite de betekenis van geldzucht is: een niet te beteugelen behoefte naar bezit, zodat voor bezorgdheid nooit geen reden meer is. Dat bezit kan ook erkenning zijn. Of het verlangen voor vol aangezien te worden; respect en het gevoel van waarde zijn voor de mens de meest waardevolle vormen van bezit.
Het begin
De behoefte aan meer (of eigenlijk iets dat je nog niet bezit) is de geldzucht en dientengevolge de wortel van alle kwaad. Als Eva bij de boom van kennis van goed en kwaad staat, beseft ze dat ze wijsheid tekortkomt. Op hetzelfde moment roept de slang het verlangen (of de begeerte) op, wijsheid te verwerven door te eten van de vrucht. Ze zag ‘ineens’ dat: 'die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden' Genesis 3:6 (HSV). Je zou kunnen zeggen, dat in het hart van Eva bezorgdheid opkwam; ze dacht dat ze wijsheid tekort zou komen, als ze niet van de vrucht zou eten. Ze at dus van de vrucht, niet omdat ze in opstand kwam, maar omdat ze zich ineens afvroeg of ze wel voor zichzelf zou kunnen zorgen.
Op het moment dat Eva toegaf aan haar begeerte, kwam het kwaad in de wereld. Haar toegeven aan het verlangen wijs te worden via het eten van de boom van kennis, viel als een zaadje in de grond waar heel de mensheid uit zou ontstaan. En het zaadje is in de loop van vele eeuwen uitgegroeid tot een alles overwoekerend onkruid dat inmiddels heel de mensheid in de greep houdt. Elk mens eet van de boom van kennis en geeft daarmee het zaad van het kwaad door naar elke generatie. Geen mens is in staat zich aan het kwaad te onttrekken.
Dat impliceert ook, dat wat de mens voortbrengt allemaal kwaad is. Het is door het alomtegenwoordige kwaad, dat de mens weet wat goed is; de mens weet van het goede, doordat dit in de wereld ontbreekt. Als zodanig heeft het kwaad een onderwijzend karakter. Eva verlangde naar het onderscheid in het kennen van goed en kwaad. Dat moest haar wijsheid geven. Maar wat ze leerde kennen, was het kwaad; de mogelijkheid om te kiezen voor het goede (wat echte wijsheid inhoudt) had ze zichzelf ontnomen. Het onderwijzend karakter van het kwaad is, dat het goede wel moet bestaan (als tegenhanger van het kwaad) en dus dat de mens door het alomtegenwoordige kwaad, als het ware wordt aangemoedigd om desondanks het goede te zoeken. Ten diepste wijst het kwaad dus naar God, want Jezus zegt dat alleen God is goed.
De mens in deze wereld schiet dus tekort in het goede. En dat weet en ervaart hij ook. Echter, heeft hij in de loop van de tijd de angel uit deze waarheid getrokken, door eenvoudig het kwaad als geheel te ontkennen. Hij heeft zichzelf wijs gemaakt, dat hij wel degelijk in staat is het goede te doen. Hij heeft zichzelf een medaille gemaakt waarvan hij de ene zijde goed – en de andere zijde kwade noemt. Daarmee heeft de mens het goed binnen zijn leefwereld gehaald, maar hij beseft niet dat de medaille zich al helemaal in het kwade bevindt. De medaille is immers de wijsheid, die hij verkrijgt door te eten van de boom. Maar het eten van de boom is op zichzelf al kwaad. Dus het karakter van alles wat de mens produceert is al kwaad in zichzelf. Het maken van onderscheid in wat kwaad is en dat wat minder kwaad is, maakt het mindere kwaad niet per definitie goed.
Absoluut en moreel kwaad
We zagen al eerder, dat juist het eten van de boom van kennis, het kwaad voortbrengt en dat uit dit eten nooit het goede kan voortkomen. Hierdoor bevindt de mensheid zich dus op een doodlopend traject. Letterlijk. Maar door het onderwijzende karakter van het kwaad, kan de mens inzien dat het goede wel bestaat, maar voor hem buiten zijn bereik is geraakt. Hij heeft de keuze gemaakt om, in eigen kracht, wijsheid in het onderscheiden van goed en kwaad te verwerven. Die keuze is op zichzelf niet kwaad, maar de consequentie van die keuze is dat wel; elk mens is gedoemd te sterven. Door het eten van de boom van kennis is de mens in een vicieuze cirkel terechtgekomen van geboorte en sterven. Het is in de kern kwaad, dat de mens niet in staat is het leven vast te houden.
De mens is, net als de rest van de schepping, aan de vergankelijkheid (het verderf) onderworpen. Dit zouden we ‘absoluut’ kwaad kunnen noemen. Dat is een gevolg of consequentie van het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. Maar dat de mens niet meer kan terugkomen op zijn keuze en dus gedoemd is deze neerwaartse spiraal (de kwaliteit van het leven neemt af) van opkomst en verval tot het einde toe ‘uit te leven’, is hét kwaad. Dit kwaad is moreel van aard en gaat in feite het ‘absolute’ kwaad vooraf; de schepping is aan de vergankelijkheid onderworpen, omdat de mens niet in staat is ‘goed’ voor de schepping te zorgen. Daarom heeft God in Jezus Christus ingegrepen. In Jezus spreekt God een oordeel uit over het kwaad dat door de mens in de wereld is gekomen.
Jurriën L. Dokter zet via zijn weblog regelmatig zijn gedachten over het Koninkrijk van God op papier. Liefde voor God en voor Zijn zoon Jezus Christus stimuleert zijn verlangen om meer te groeien in het verstaan van wat de Geest te zeggen heeft en op die manier te mogen bijdragen aan de groei van het Lichaam van Jezus Christus, de Gemeente. Klik hier om zijn website te bezoeken.
Praatmee