Waar God reddend optreedt, wordt de chaos overwonnen
Al van oude tijden wordt het kerstfeest verbonden met het licht. Zo spreekt de Bijbel er zelf ook over: de komst van het Licht der wereld – een grote vreugde voor hen die in duisternis dwalen, schrijft ds. C. H. Hogendoorn in De Waarheidsvriend.
Een minder bekende – en misschien ook wel veronachtzaamde – verbinding is die tussen het licht en de wet van God. Het Oude Testament zingt daar overigens op uitbundige wijze over, bijvoorbeeld in de Psalmen 19 en 119. Uw wet, een lícht! Jesaja 51 spreekt op een verrassende en vérstrekkende manier over de wet van de HEERE, die onlosmakelijk samenhangt met het licht voor de volken. Het licht schijnt werkelijk overal. Over een bijzondere kerstverlichting gesproken!
Twee groepen
In het Jesajaboek moeten teksten niet geïsoleerd gelezen worden. In hoofdstuk 51 is (verrassend!) niet meer de profeet, maar de HEERE Zélf aan het woord: ‘Sla acht op Mij, Mijn volk, Mijn natie, hoor Mij aan, want een wet zal van Mij uitgaan en Mijn recht zal Ik tot rust doen komen tot een licht voor de volken.’ (51:4) Zonneklaar is dat het slot van het vorige hoofdstuk in de uitleg van dit Godswoord meegenomen moet worden. Jesaja, de ‘profeet met de luidste stem’ (Chrysostomos), spreekt in hoofdstuk 50 over mensen die in duisternis wandelen en geen licht hebben, maar vertrouwen op de Naam van de HEERE (50:10).
Daartegenover staan zij die bij eigen licht willen leven. Mensen die een vuur aansteken, voor wie het echter eindigt in volslagen duisternis (50:11). In feite zijn er dus slechts twee soorten mensen: zij die luisteren en zij die zich doof houden voor de stem van God. De eerste groep, die ‘de wet in zijn hart heeft’ (51:7), gaat in het spoor van de luisterende Knecht (50:4-5), wandelt daarom niet meer in de inktzwarte, Egyptische duisternis. Voor hen ging het licht op, verrassend en bemoedigend (9:1). Het lijkt echter maar een kleine groep, een rest, te zijn, vergelijkbaar met hen ‘die de verlossing in Jeruzalem verwachtten’ (Luk.2:38).
Luisteren
Opvallend is de indringende oproep tot luisteren, die maar liefst drie keer klinkt. Luister naar Míj (51:1). Sla acht op Míj (51:4). Luister naar Míj (51:7). Het appel in vers 4 ontvangt extra klemtoon omdat deze als enige wordt uitgewerkt. Bovendien wordt hier een werkwoord gebruikt dat aangeeft dat er speciale aandacht voor de boodschap wordt gevraagd én de toon is emotioneler, inniger: Míjn volk, Míjn natie. Kennelijk moeten we tot horen worden gemaand, gaat het allemaal niet vanzelf. Hoewel dit toch voor het volk Israël vanzelf zou moeten spreken? Luíster, Israël! (Deut.6:4) Tot het verbondsvolk behoren – uit genade – betekent één-en-al oor te zijn voor wat Hij te zeggen heeft.
Abraham als rots
De HEERE wijst het volk op Abraham en Sara – en gebruikt daarbij een beeld dat nog niet eerder in het Oude Testament gevonden wordt, namelijk de eerste aartsvader als een rots waaruit het volk is voortgekomen. Deze beeldrijke uitdrukking brengt uitleggers in grote verlegenheid. Wat wordt hiermee toch bedoeld? We moeten in ieder geval oppassen het beeld te overvragen, er dingen in te lezen die zo niet bedoeld zijn. Dat is overigens makkelijker gezegd dan gedaan. We worden doorgaans snel verliefd op onze eigen exegese. Oudtestamenticus N.A. van Uchelen wijst in een verhelderend artikel op de parallel tussen de zogenaamde exodus van Abraham uit Ur der Chaldeeën (51:1-2) en de exodus van het volk uit Babel (51:9-10). Begon het bij Abraham ook allemaal niet met luisteren, hóren naar de stem van God?
Dient het beeld van de rots verder om duidelijk te maken dat de geboorte van het volk (uit Abraham) een verrassend wonder is? Heel goed mogelijk. Een zoon voor Abraham en Sara zat er immers niet in, het kón gewoonweg niet meer. Het ging Sara ‘niet meer naar de wijze van de vrouwen’ (Gen. 18:11). Waar het voor mensen ophoudt, ligt Gods genadig begin. In het boek Jubileeën (ook wel: de openbaring van Mozes; een hervertelling van het boek Genesis) wordt gesuggereerd dat de zwangerschap van Sara door God bewerkt is, zonder tussenkomst van Abraham. Vergelijkbaar dus met de geboorte van de Heere Jezus uit Maria, zonder Jozefs toedoen. Hoe dan ook: hier is sprake van ‘Goddelijke interventie’ (Motyer). De kerkvader Eusebius geeft een verrassende verklaring van de rots, waaruit het volk gehakt is wanneer hij haar betrekt op Christus. Was de rots waarin de Heere Jezus begraven werd niet uitgehakt (Matt.27:60), en vinden wij het leven niet in Zijn dood en opstanding?
We stelden inmiddels vast: de kerstbelofte in Jesaja grijpt naar Pinksteren: licht voor de volken. We moeten zelfs nog een stap verder gaan. In deze aloude toezegging komt de eeuwige toekomst in zicht: het hemels Jeruzalem waarin het Lam de lamp vormt en de naties die zalig worden, in haar licht zullen wandelen (Openb.21:24).
Sla acht op Mij, Mijn volk!
Hoe zalig is het volk dat naar Uw klanken hoort!
Zij wandelen, HEERE, in het licht van het Goddelijk aanschijn voort - Psalm 89:7 berijmd
Ds. C. H. Hogendoorn is predikant van de hervormde gemeente te Lelystad. Lees het volledige artikel op de site van De Waarheidsvriend.
Praatmee