Bidden voor Israël en bidden voor de zending
In veel kerken in Nederland is het een gewoonte om in het bijzonder te bidden voor Israël, vanuit de veronderstelling dat de unieke verkorenheid van het oudtestamentische Israël als ‘volk van God’ nog steeds in het bijzonder geldig is voor het Joodse volk van vandaag. Het bidden voor ‘Uw verkoren volk’ gebeurt niet alleen op ‘Israëlzondag’, de eerste zondag in oktober, maar ook op andere tijden in het jaar.
Dr. Bob Wielenga, sinds 1980 zendingspredikant (nu emeritus) in Zuid Afrika, begrijpt dit wel maar is het er niet mee eens. In de Afrikaanse context wordt zo’n apart Israëlgebed niet herkend. Naar zijn inzicht zou je ‘geen aandacht voor Israël’ moeten hebben ‘in een separaat blokje in de eredienst’. Maar hij kan goed plaatsen dat binnen het gebed voor de zending onder alle volken ‘wereldwijd plaats zou ingeruimd moeten (of mogen, kunnen) worden voor het Joodse volk’.
Hij denkt daarbij niet aan een bijzondere noodzaak ‘om speciaal te bidden voor de staat Israël’. Wel kan hij zich voorstellen dat Westerse christenen zich medeschuldig voelen aan de geschiedenis van vervangingsideologie, antisemitisme, uitlopend op de Holocaust en daarom nu als correctie aan Israël een uitzondelijke plaats willen geven in Gods heilsplan. Maar de diepste oorzaak van de gewoonte om in het bijzonder voor Israël als ‘Gods volk’ te bidden zoekt Wielenga in het voorbijgaan aan de missionaire strekking van het Oude Testament, gericht op alle volken
‘Nationalistisch Jahwisme’
In twee dissertaties (1990, 1997) bespreekt Wielenga de betekenis van het Oude Testament, respectievelijk in de zending en voor de zending.(Barend, (Bob) Wielenga, Volk van het land als missiologisch model: Oude Testament en zending in zuidafrikaanse kontekst, University of South Africa, 1990. Idem, Verbond en zending: Een verbondsmatige benadering van zending, University of South Africa, 1997. Handelsuitgave: Uitgeverij Mondiss, Kampen, 1999) Sinds de opkomst van de monarchie in het oudtestamentische Israël kwam de macht in Juda te liggen bij de bovenlaag van het volk die bestond uit de priesterstand en de hof-elite aan de ene kant, met aan de andere kant het ‘volk van het land’ ofwel ‘de leidende families van de plattelandsbevolking buiten Jeruzalem’. Die elite heeft naar Wielenga’s inzicht de taak van Israël om voor de wereld missionair model te zijn, verkwanseld en er een religieus-nationalistische ideologie (Wielenga: ‘nationalistisch Jahwisme’) van gemaakt. In die ideologie werden de ‘gojim’ (niet-Joden) lieden waarvan je afstand moest houden, behalve wanneer ze als proselieten dezelfde ideologie wilden aanhangen.
Het is voor ons zaak om het oorspronkelijke missionaire karakter van het Oude Testament te vinden en te onderscheiden van die ideologie. De auteur legt uit hoe dit ‘nationalistisch Jahwisme’ ging afwijken van Gods bedoeling. Het belette Israël om een zegen voor de volken te zijn (Gen. 12:3; Ex.19:5-6; Dt 4:5-8). De geopenbaarde wil van God in de Torah raakte op de achtergrond. Er was in de tijd van het Oude Testament geen sprake van naar buiten gerichte zending, maar ook niet van de bedoelde aantrekkende zending. En daardoor ging het fout met Gods plan om door Israël de volkeren met Zijn zegen te bereiken. Pas met de komst van Jezus Christus wordt dit nationalisme doorbroken. Jezus laat in Zijn leven, sterven en opstanding de ware betekenis zien van wat de profeten over Israël hadden gezegd.
Waarschuwing tegen zendingsontrouw
Wielenga’s dissertaties vormen een belangrijke waarschuwing voor christenen vandaag, in de zending en ook bij het toerusten voor de zending. De auteur bevestigt kernpunten van onze kritiek op het ‘Israëlisme’, inclusief de extreemste vorm ervan, het ‘Christenzionisme’. In hun hermeneutiek hebben de aanhangers van die bewegingen in hun lezen van het Oude Testament het verschijnsel van zelfconserverend, niet-missionair ‘nationalisme’ niet onderscheiden van Gods universele bedoeling met Zijn handelen met Israël én voor de wereld. Ze zijn ten onrechte uitgegaan van de een of andere nog te verwachten ‘letterlijke’ vervulling van de oudtestamentische herstelprofetieën in een bepaald etnisch volk en geografisch ‘land’.
In de Westerse kerkgeschiedenis zien we dit soort religieus-nationalistische ideologie doorwerken in de zending, die vaak tot een dekmantel werd van koloniale overheersing, racistisch vooroordeel en apartheidsbeleid. Gods verbondssluiting met Israël in het Oude Testament was echter op het heil voor alle naties gericht. Je kunt met een beroep op het Oude Testament Gods verbond niet speciaal claimen voor één bepaald volk of land.
Het Oude Testament als richtlijn voor zending
Je kunt uit het Oude Testament echter wèl aanwijzingen halen voor zending vandaag. Ten tijde van het Oude Testament was in Israël wees de tempeldienst, heen naar de komst van de Heiland der wereld. Die dienst was richtinggevend voor het leven en moest de samenleving onderwijzen in haar missionaire gerichtheid en taak. Dat is volgens Wielenga vandaag nog nog zo, maar dan ten aanzien van de Kerk. In haar eredienst, verkondiging en liturgie draagt de Kerk een missionair karakter. De Kerk is er om christenen te doen deelnemen aan de Missio Dei, dat wil zeggen aan Gods zending in de wereld, die Hij verwerkelijkt in en door Jezus en de leden van Zijn Lichaam, daartoe in staat gesteld door de Heilige Geest. Voor die missie onder alle volken, inclusief het Joodse volk, bidden christenen, niet alleen op een bepaalde dag, maar dagelijks.
Dr. Steven Paas sr is theoloog. Hij publiceert over kerkgeschiedenis, zending, Israëltheologieën en de lexicografie van het Chichewa, een veel gesproken taal in Centraal-Afrika
Praatmee