Het heil is verankerd in de werkelijkheid van de levende God
Onze kennis van de HEERE God is praktisch van aard. Het komt tot uiting in het geestelijke leven en onze levenshouding. Deze praktische strekking behoedt ons ervoor om al te leerstellig over God te spreken, stelt prof. dr. F. G. Immink in De Waarheidsvriend.
Ontzag en aanbidding
Bij Gods ‘eigenschappen’ gaat het om karaktertrekken die Hem groot, heerlijk en aanbiddelijk maken. Daarin komt tot uitdrukking dat we Gods wezen steeds gedenken en overdenken in ontzag en aanbidding. ‘De Heere is groot en zeer te prijzen, Zijn grootheid is niet te doorgronden.’ (Ps.145:3) In zulke bijbelverzen klinkt het besef door dat wij mensen de volle rijkdom van Gods wezen niet kunnen bevatten.
Niet in die zin dat wij geen waarachtige kennis van God zouden kunnen hebben, maar meer dat het ons begrip ver te boven gaat. Dat sluit echter niet uit dat we met volle overtuiging belijden: ‘Genadig en barmhartig is de Heere, geduldig en groot aan goedertierenheid.’ (Ps.145:8) De eigenschappen of karaktertrekken ‘genadig’ en ‘barmhartig’ zijn wezenlijk voor God. Zo mogen we Hem kennen, ja, zelfs in het hart zien. Ons spreken over Gods eigenschappen hangt dus direct samen met het heil dat wij mogen ondervinden.
Ware kennis
In de beleving van het heil zit een kenniselement opgesloten. De ware godskennis is geen vluchtig moment, maar wordt gekenmerkt door duurzaamheid en bestendigheid. We kunnen het in gedachten houden, ons erop bezinnen, het geestelijk overwegen. De godskennis is geestelijke bagage op onze levensweg. Mozes zegt tegen het volk Israël dat ze de verordeningen van God moeten ‘leren en nauwlettend in acht nemen’ (Deut.5:1).
Het kenniselement staat in dienst van het praktische leven. Als er geen kennis van God in het land is, zegt de profeet Hosea, dan zal er ook geen trouw en goedertierenheid gevonden worden (Hos.4:1). Godskennis is trouwens niet alleen van belang met het oog op het alledaagse leven, maar speelt ook een rol in de liturgische ordening van het kerkelijke leven. Bij de uittocht uit Egypte wordt het feest van het Pascha ingesteld: ‘Deze dag moet voor u een gedenkdag worden. U moet hem vieren als een feest voor de Heere.’ (Ex.12:14) Ook in het Nieuwe Testament speelt de notie van de gedachtenis een belangrijke rol. Denk maar aan de viering van het heilig avondmaal: ‘Doe dit tot Mijn gedachtenis.’ Kerkelijke feesten zijn een oefening in volhardende godskennis.
Relatie met de mens
Bij het gesprek over het wezen en karakter van God licht ik er een aspect uit dat op de achtergrond een belangrijke rol speelt. Ik bedoel het primaat dat aan de Heere toekomt in de omgang met Zijn schepping en met de mens (Hij is het belangrijkste). Het gaat hierbij om de aard van Gods bestaan in vergelijking met ons menselijk bestaan. We kunnen hiervoor ook andere woorden gebruiken: Gods soevereiniteit, onafhankelijkheid, zelfstandigheid (de gedachte dat God op-Zich-Zelf bestaat; het bestaan en het leven in Zichzelf vindt).
Hoewel de schepping van de mens veronderstelt dat er een betrekking is tussen God en mens, blijft de Heere daarin wel de alfa en de omega. Hij wordt niet afhankelijk van de mens. God bestaat in en door Zichzelf en Hij neemt in Zijn heilswerk als het er echt op aan komt ook ‘redenen uit Zichzelf’. De bijbelse noties van verkiezing en verbond laten dat duidelijk zien. Ook al is er dus sprake van een relatie tussen God en mens en van gemeenschap tussen God en mens, er is ook asymmetrie (ongelijkheid) tussen God en mens.
Ankerpunt
De verhevenheid, majesteit en heiligheid van de Heere zijn dus niet alleen uitdrukkingen die zijn grootheid aanduiden, maar geven aan dat het spreken en handelen van God het ankerpunt vindt in Hemzelf, in Zijn karakter en eigenschappen. De innerlijke ontferming waarmee Hij ons tegemoet treedt, komt op uit Zijn wezen. Ten opzichte van God staan wij mensen in de positie van de afhankelijkheid en ontvankelijkheid.
Dat brengt met zich mee dat gerechtigheid en liefde, ja, zelfs het geloof, gáven van God zijn. Wij hebben dat niet uit onszelf en in onszelf. In de weg van het geloof komt het wel tot wederkerigheid, want wij mogen de Heere kennen en Hem liefhebben. Maar in die omgang met God worden wij ons er steeds opnieuw van bewust dat wij het voorwerp van Zijn genade en goedheid zijn. Zoals Paulus het omschrijft: ‘nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent…’ (Gal.4:9).
Dr. F. G. Immink uit Woudenberg is emeritus hoogleraar Praktische theologie van de Protestantse Theologische Universiteit. Lees de volledige tekst van dit artikel in De Waarheidsvriend van donderdag 18 juni 2020, of download de gratis pdf.
Praatmee