"Ik heb niet altijd genoeg eten"
Kiwunya is een van de grootste sloppenwijken van Kampala, Uganda. In een van de huisjes woont Deborah, een intelligent en vrolijk meisje van 9 jaar. Samen met haar ouders, broertjes en zusjes deelt ze een eenkamerwoning van 4x4 meter. Als ze haar huis laat zien vertelt ze trots: “Groot hè, er passen acht mensen in!”
In Kiwunya wonen de mensen dicht op elkaar. Sommige huisjes, zoals die van Deborah, zijn van steen en golfplaten, andere van leem. Gemiddeld delen tien gezinnen het sanitair met elkaar: openbare toiletten waar goede hygiëne ver te zoeken is. Douchen doe je door een bak water over jezelf heen te gooien.
Honger is niet fijn
De ruimte van het huisje waar Deborah woont, wordt voor een groot deel opgevuld door de twee stapelbedden die slaapplek bieden aan acht mensen. Kleren hangen aan het plafond of liggen in een doos, want opbergruimte is er nauwelijks. De keuken is niet meer dan een houtvuurtje op het stoepje voor het huis. Op sommige dagen is er genoeg te eten, maar niet altijd. Het gezin deelt alles.
Deborah is een meisje als iedere ander: school vindt ze leuk, maar soms saai. Ze speelt graag verstoppertje en vadertje-en-moedertje. En ze vindt het niet fijn als ze honger heeft, dan krijgt ze hoofdpijn en kan ze zich niet meer goed concentreren. Een van de beste dingen aan het Compassion-project vindt ze dan ook: “dat ik zeker weet dat ik op die dag genoeg te eten heb.”
Onmogelijke keuzes
De vader van Deborah werkt als kok in een hotel, haar moeder runt een klein eettentje. Ze werken zeven dagen per week en toch levert het nog te weinig op om een gezin met zes kinderen te kunnen onderhouden. Moeder Aïda vertelt: “Het geeft stress dat er niet altijd genoeg geld is en ik mijn kinderen niet kan geven wat ze nodig hebben. Soms sta ik voor de keuze: koop ik eten, of betaal ik huur? Ik kies dan altijd voor het laatste. Als ik mijn huis kwijtraak, worden de problemen alleen maar groter. Armoede is een vicieuze cirkel die moeilijk te doorbreken is. Soms leen ik geld van vrienden om eten te kopen. Het is vervelend als je moet aankloppen bij anderen omdat je niet genoeg hebt. Op zo’n moment schaam ik me. Maar zo is het leven hier. Je moet elkaar wel om hulp vragen.”
Veel kinderen die op straat leven zijn high van de kerosine, brandstof voor vliegtuigen, die ze snuiven of soms zelfs drinken om het leven niet te hoeven voelen. Verdoofd dwalen ze door de straten van Kampala waar drugsgebruik, prostitutie en mishandeling de norm zijn. Ze moeten op zoek naar eten en een plek om de nacht ongeschonden door te komen. De scheidslijn tussen het leven in een sloppenwijk en het leven op straat is voor veel kinderen gevaarlijk dun.
Een veilige plek
Dat voor Deborah het schoolgeld betaald wordt geeft lucht en biedt haar tegelijk de zekerheid dat ze naar school kan. Net als 400 andere kinderen, gaat Deborah iedere zaterdag naar het Compassion-project dat gerund wordt door de lokale kerk. Hier heeft ze een veilige plek om te spelen, ontmoet ze vriendjes en vriendinnetjes en krijgt ze lessen die ze op school niet krijgt. Een van de doelen is dat de kinderen een vak leren waarmee ze geld kunnen verdienen. Deborah heeft geleerd om boeken te binden. Maar het liefst wordt ze later dokter. Dat ze hierover durft te dromen, is niet vanzelfsprekend voor een kind dat opgroeit in armoede. Armoede werkt namelijk als een stem die tegen je zegt: ‘Jij bent niets waard, het wordt nooit wat met jou. Jij zult hier niet uit komen.’ Op het project horen Deborah en de andere kinderen precies het tegenovergestelde: ‘Je bent geliefd en bijzonder. Jij mag leven met hoop voor de toekomst.’