Jaco ziet dat tienduizenden kinderen nieuwe hoop krijgen door sponsorprogramma's
“Ik zie dat God werkt door het werk van Woord en Daad. Het is heel waardevol om daar aan bij te mogen dragen.” Dit vertelt Jaco Ottevanger, programmaleider van het sponsorprogramma van Woord en Daad. Dankzij dit programma ontvangen tienduizenden kinderen in arme landen uitzicht op een betere toekomst. Welke resultaten ziet Jaco en wat zijn de moeilijkheden waar hij en Woord en Daad tegenaan kunnen lopen tijdens hun werk? Hij vertelt het in gesprek met CIP.nl
Wanneer is het sponsorprogramma van Woord en Daad tot stand gekomen?
“Dat was al ver voor mijn tijd hier; in de beginjaren van Woord en Daad, ruim veertig jaar geleden. Nu is het uitgegroeid tot een groot programmaprogramma waardoor 30.000 kinderen naar school kunnen. In de loop der jaren zijn dit er meer dan honderdduizend geweest. Het sponsorprogramma is altijd een groot programma van de organisatie geweest; de meeste donoren van Woord en Daad zijn betrokken als sponsor.”
Zien jullie dit werk niet als een hele kleine helpende hand in een heel groot probleem?
“Dat is een vraag die wij onszelf altijd gesteld hebben. Laat ik het vergelijken met de opvoeding van een kind. Ik ben pas vader geworden. Als ik voor die kleine zorg, zeg ik ook niet: “Het is maar één kind, dus waarom zou ik mijn best doen?” Zo is het wat mij betreft ook met het ondersteunen van een sponsorkind. Elk leven is even waardevol. Het is misschien een druppel op een gloeiende plaat, maar het is voor elk van die 30.000 ‘druppels’ levensveranderend.”
Welke problemen komen jullie tegen in zo’n programma?
“Een belangrijke uitdaging in ons werk is het in stand houden van de verbinding tussen de sponsor en het sponsorkind. Je schrijft brieven, bidt voor het kind en geeft hem of haar een plekje in het gezin. Het kan echter voorkomen dat kinderen het sponsorprogramma verlaten. Dit gebeurt soms met een hele nare reden; kinderen worden door hun ouders uitgehuwelijkt, moeten vluchten voor geweld of worden van school gestuurd omdat ze niet goed genoeg hun best doen. Als sponsor wil je het beste voor je sponsorkind. Je wilt zien dat deze kinderen hun school afmaken en uiteindelijk goed terecht komen. Helaas kunnen we dat niet garanderen; ze zijn niet in Nederland waar we verschillende vangnetten hebben voor onze jongeren.”
Hoe ben jij betrokken geraakt bij het werk van Woord en Daad?
“Ik heb een studie bestuurskunde afgerond en werkte bij een overheidsinstantie. Daar zag ik na een tijdje geen uitdagingen meer. In mijn jonge jaren heb ik veel gereisd en kwam tot het besef dat de wereld er anders uitziet dan de ‘wereld’ in Nederland. Ik zag veel leed, maar ook veel krachtige mensen; ik zag dat God een god van de hele wereld is. Ik heb vervolgens een open sollicitatie gedaan, vervulde een aantal maanden de functie van jongerenwerker voor de organisatie en werd toen de programmaleider van het sponsorprogramma.”
Zie je een Bijbelse opdracht in je werk?
“Het voelde voor mij niet als een speciale roeping, maar mijn leven is wel zo door God geleid dat ik bij deze organisatie werk. Ik zie ook dat Hij werkt door het werk van Woord en Daad. Het is heel waardevol om daar aan bij te dragen. Aan de andere kant ben ik nuchter; het is ook ‘gewoon’ werk. Tegelijkertijd zie ik hoe ik mijn opleiding en talenten kan gebruiken om mijn plek in de samenleving in te nemen. Daar ben ik heel dankbaar voor.”
Is er een specifiek verhaal van een kind die een betere toekomst kreeg door het sponsorprogramma dat je is bijgebleven?
“Er zijn zo veel voorbeelden. Ik moet erbij zeggen dat de ‘succesverhalen’ twee verschillende invalshoeken kunnen hebben.
In Tsjaad zijn we een nieuw programma gestart op een plek waar eerder al werk is verricht door zusterorganisaties van Woord en Daad. Toen ik daar was, ontmoette ik een meisje van een jaar of achttien, negentien. Ze heeft een ontzettend moeilijke start van haar leven gehad. Ze zwierf rond op de straten van Tsjaad, iets waarbij je in zo’n land feitelijk ten dode bent opgeschreven. Mede door het werk van onze zusterorganisatie in dit gebied, kwam God op haar pad en vond ze rust in haar leven. Haar leven kwam op de rit; niet alleen het leven op aarde, maar ook haar geestelijke leven.”
Naast de mooie bekeringsverhalen, hoort Jaco ook over (voormalige) sponsorkinderen die hun eigen plek in de maatschappij innemen en voor anderen van betekenis zijn: “In Burkina Faso werd een kind ondersteund door een Nederlandse sponsor en daardoor kon hij naar school gaan. Vandaag de dag is hij een hardwerkende bedrijfsleider in een notenfabriek, die werkgelegenheid oplevert voor tientallen mensen uit Burkina Faso.
Je ziet twee componenten; de geestelijke hoop en het uitzicht naar een toekomst met werk en kansen. Dat zijn gouden verhalen waar je ontzettend blij van wordt.”
Heb je nog een boodschap voor de sponsors van Woord en Daad of mensen die overwegen om sponsor te worden?
“Onderschat niet de bijdrage die je levert aan een kind of student. Elke euro die je bijdraagt en elk gebed dat je bidt, wordt gezien en opgemerkt in het zuiden. We horen veel verhalen van sponsorkinderen die hun brieven bewaren; voor veel kinderen is de aandacht van sponsors de enige positieve aandacht die ze krijgen naast de zorg die ze krijgen van de programmamedewerkers in het land. Kinderen groeien op in gebroken gezinnen of zonder ouders; zonder hoop. Als er dan iemand 10.000 kilometer verderop een brief naar je schrijft, voor je bidt en er mede voor zorgt dat je naar school kan; dan maakt dat een wereld van verschil en is niet te onderschatten.”
Woord en Daad vraagt in haar eindejaarscampagne ‘’t zal je kind maar zijn’ aandacht voor christelijk onderwijs.
Praatmee