Is ons systeem voldoende ingericht op het aanpakken van machtsmisbruik van een kerkenraad?
Het zou niet goed zijn als kerkenraden hun werk niet meer in vertrouwen kunnen doen. In de afgelopen weken is er in de media veel te doen over het kerkenraadswerk dat onder druk lijkt komen te staan door een uitspraak van het Gerechtshof.
Van harte onderschrijf ik de waarde van het ambtelijk werk en het feit dat dit in vertrouwen moet kunnen plaatsvinden. Het is een vereiste dat het gemeentelid kan vertrouwen op een ambtsdrager aan wie iets wordt toevertrouwd. En meestal gaat het ook op die wijze en dat is iets om dankbaar voor te zijn. Het is dan ook helemaal niet nodig om te willen weten wat er op de kerkenraadsvergaderingen wel of niet over iemand wordt gezegd, er is over en weer vertrouwen.
In de media wordt veel aandacht besteed aan het feit dat door de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, d.d. 17 september jl., de ruimte voor kerkenraden om hun werk te kunnen doen beperkt wordt. De media richten zich daarbij veelal op het notuleren van kerkenraadsvergaderingen. Dat is begrijpelijk, want de uitspraak is zo breed op te vatten dat notulen daaronder kunnen vallen. Die aandacht voor (alleen) de kerkenraden vind ik niet meer verrassend, wel typerend. Hoe komt het dat kerkrechtdeskundigen, op een uitzondering na, vooral ingaan op de positie van/gevolgen voor kerkenraden, maar geen aandacht hebben voor de positie van het kerklid dat tot de uitspraak onbeschermd was?
Wie zich heeft verdiept in de Dordtse kwestie is op de hoogte van het feit dat notulen daarin geen enkele rol spelen. Ze zijn eenvoudigweg niet opgevraagd door het kerklid en dus ook niet toegewezen door het Hof. De Dordtse kwestie handelt niet over pastorale zaken, ik zou zelfs willen zeggen: verre van dat. Als een van de hoofdrolspelers in de Dordtse kwestie vind ik inmiddels dat het tijd wordt om te reageren en enkele misverstanden uit de weg te ruimen.
Het Gerechtshof heeft in feite het vigerende kerkrecht gevolgd: ten tijde van conflicten/kerkelijke bezwaarprocedures dienen partijen over gelijke informatie te beschikken. De uitspraak van het Gerechtshof, en daarmee dus het toekennen van het inzagerecht op documenten aan het kerklid, is nadrukkelijk gelieerd aan een conflictsituatie. Het conflict was een half jaar na het ontstaan bijna uit de wereld, wat nog restte was het uitvoeren van genomen besluiten door de kerkenraad vanwege ernstig geschonden vertrouwen. De besluiten werden niet uitgevoerd, veroordelende brieven van een kerkenraadslid over het kerklid en nieuwe (tegenstrijdige) besluiten en een advies waarin geoordeeld wordt over het kerklid waren daar debet aan. Op 9 augustus jl. heb ik in het Nederlands Dagblad over de inhoud daarvan al het nodige te kennen gegeven. Het lijkt mij alleen al in het kader van hoor en wederhoor niet meer dan logisch dat daar door het desbetreffende kerklid naar gevraagd mag worden, zeker als een kerkenraad zegt uit te zijn op bijbelse verzoening met het kerklid. Ook op grond van de vigerende kerkorde had de kerkenraad om het conflict op te willen lossen gewoon transparant moeten zijn en inzage moeten willen geven. Het is in mijn ogen diep beschamend dat een kerkenraad zelfs het ambtsgeheim richting het kerklid heeft ingezet als schild om onder een (door het Gerechtshof gehonoreerd) verzoek om inzage uit te komen.
Ik heb de kwestie gemeld bij visitatoren en bij de interkerkelijke geschillencommissie. Beide instanties hebben geweigerd om zich te verdiepen in de praktijken van de kerkenraad, men was bang voor onrust in de gemeente en bang om zijn neutraliteit te verliezen. Het kerkelijke systeem van toezicht houden en hoor en wederhoor faalt, de rechtsbescherming van het kerklid is niet gewaarborgd. Het systeem is niet ingericht op het kunnen aanpakken van wanpraktijken en machtsmisbruik in/van een kerkenraad. Overigens biedt de nieuwe conceptkerkorde op dit punt het kerklid nog steeds geen enkele bescherming. Ontkennen we daarmee gewoon dat dergelijke wanpraktijken voor kunnen komen?
Het kerklid kon uiteindelijk (let wel: na 4,5 jaar de kerkelijke oplossing tevergeefs gezocht te hebben) dan ook niet anders dan zich te beroepen op haar inzagerechten bij de burgerlijke rechter. Niet omdat zij dat wilde, maar omdat zij hiertoe werd genoodzaakt door de weigerachtige opstelling van de kerkenraad en de falende rol van kerkelijke toezichthouders/instanties. En bedenk daarbij ook dat het kerklid nog altijd met lege handen had gestaan als er geen voormalig ambtsdrager was geweest die bereid was om zijn ambtsgeheim te verbreken en openheid van zaken te verschaffen. Waar ik het kerklid openheid van zaken wilde verschaffen, werd ook ik onder druk gezet door de kerkenraad vanwege mijn ambtsgeheim. Vergeten we dat het ambtsgeheim juist bedoeld is ter bescherming van het kerklid?
Dit maakt de vraag of kerkenraden hun werk nog wel kunnen doen mijns inziens irrelevant. De kern van het kerk-zijn wordt hier ernstig aangetast, er wordt op een niet-christelijke manier met kerkleden omgegaan. Het is mij een raadsel waarom men zich in gereformeerd Nederland druk blijft maken om de vrijheid van kerkenraden, terwijl juist deze vrijheid tot ernstige uitwassen kan leiden en die bovendien afgedekt worden door de kerkelijke instanties.
Ik wil u de vraag voorleggen of het bijbels is om een kerklid niet de kans te geven zich tegen smaad en laster te verweren en het kerklid vervolgens ook nog financieel te gronde te willen richten. Op wie is de bescherming van kerkenraadswerk gericht? Moeten we wat fout is ook niet gewoon als fout (durven) benoemen?
Praatmee