Onderzoeker vraagt zich af of christenen het belang van goede werken zijn kwijtgeraakt: “We schuiven een dozijn aan Bijbelteksten terzijde”
“De kerkvaders leerden dat een goede omgang met de armen resulteerde in vergeving van zonden. Andersom betekende een hardvochtige omgang met Gods armen dat de hemelpoort toch echt gesloten bleef. Dit klinkt ons wellicht on-Bijbels in de oren, maar het is niets anders dan wat er in Mattheüs 25 staat”, vertelt Joost Hengstmengel. De onderzoeker aan de Tilburg School of Catholic Theology schreef het boek ‘Hemelse zaken - De kerkvaders over economie’. Wat kunnen we leren van vroege christenen als het gaat over sociaaleconomische thema’s, zoals eigendom, arbeid, rijkdom en armoede? De auteur beantwoordt een aantal vragen.
In de vroegchristelijke kerk werd veel geschreven en gepreekt over sociaaleconomische thema’s. Kun je ter illustratie duidelijk maken wat er bijvoorbeeld werd gezegd over geld en bezit?
“Bij de kerkvaders is inderdaad veel te vinden over economische onderwerpen als rijkdom en bezit. Verrassend is dit eigenlijk niet, omdat hun belangrijkste inspiratiebron, de Bijbel, vol staat met verhalen over deze thema’s. Denk aan de rijkdom van Abraham en Job, de rijke jonge man die zich bij Jezus meldt en het verhaal dat bekend staat als de tempelreiniging. Een Amerikaan heeft eens berekend dat er 2.350 bijbelteksten zijn die raken aan geld en bezit. De kern van het vroegchristelijk denken over bezit, om mij daartoe te beperken, is dat we eigenlijk niets óns eigendom kunnen noemen. Alles wat we bezitten – tot en met ons eigen lichaam – behoort toe aan God en is ons slechts in bruikleen gegeven. Privé-eigendom is eigenlijk pas rechtmatig, aldus de kerkvaders, als het op rechtvaardige wijze is verkregen én op de juiste wijze wordt gebruikt. Het laatste betekende ondermeer dat al het geld en bezit dat niet noodzakelijk is voor een menswaardig leven weggeschonken moest worden, aan de armen dus. Het meer bezitten, of wensen, dan noodzakelijk is, werd gezien als een teken van hebzucht. Het voorbeeld bij uitstek was de arme Jezus Christus, die volgens sommige kerkvaders in het geheel geen bezit had.”
Het vroegste christendom bestond uit armen én rijken. Dat neemt volgens jou niet weg dat de vroege kerk ‘iets speciaals had met armoede’. Waar bleek dat uit en wat is de verklaring hiervoor?
“In praktische zin dat de armen – letterlijk – werden gezíen en vervolgens ook voor vol werden aangezien. Om bij de gemeente van Christus te horen, hoefde men niets mee te brengen. Armen werden vanuit de kerk gesteund in geld of natura. Bisschoppen spoorden hun toehoorders onophoudelijk aan om gul te geven. Veelzeggend is ook dat er voor de minder bedeelden speciale caritas- of liefdesmaaltijden werden georganiseerd, in nauwe samenhang met wat tegenwoordig het heilig avondmaal of de eucharistie genoemd wordt. Hiervan is al sprake in het Nieuwe Testament, in 1 Korinthe 11. Dit alles stond haaks op de ondergeschikte plaats van de armen in de Grieks-Romeinse wereld. Theoretisch of, beter gezegd, theologisch gezien betekende het dat aan armen als het ware een voorsprong in geloof werd toegedicht. Zij stonden naar verluidt dichter bij God dan de rijken. Aan hen kwam de eer toe om in ruil voor aalmoezen voorspraak te doen bij God voor de rijken. In die zin kon de kerk de armen helemaal niet missen.
Over Laurentius van Rome gaat het verhaal dat hij door de keizer werd gesommeerd om alle kostbaarheden van de kerk af te staan. Hierop verzocht hij om voldoende karren om ze vervolgens vol met armen terug te sturen. Gevraagd naar wat dit te betekenen had, antwoordde hij: dit zijn de schatten van de kerk. Deze positief kijk op armen, zowel in praktisch als theoretisch opzicht, baseerde men direct op bijbelteksten. Bijvoorbeeld op Lukas 6:20, waar zonder voorbehoud staat: zalig bent u, armen, want van u is het Koninkrijk van God.”
‘Het economisch denken van de kerkvaders was een economische ethiek’, schrijf je. Wat bedoel je hiermee?
“Simpelweg dat we bij vroegchristelijke auteurs geen economische theorieën in de moderne zin van het woord moeten verwachten. Theoretisch inzicht in de economie van hun dagen treffen we bij hen niet aan. De kerkvaders waren strikt genomen niet eens theologen, laat staan economen. Wat hun geschriften en preken wel bieden, zijn ethische beschouwingen over het economisch handelen. Daarin waren ze meer geïnteresseerd dan in de manier waarop de laatantieke economie feitelijk functioneerde. Het is de kerkvaders te doen om goed en kwaad, om deugd en zonde in de economie. Vandaar dat ik hun economisch denken een economische ethiek noem.”
Duidelijk is dat men vergeving van zonden en eeuwig leven niet los zag van een juiste omgang met de naaste, ook in sociaaleconomisch opzicht. In hoeverre zijn we dat in de afgelopen eeuwen kwijtgeraakt? Zo ja, waar blijkt dat uit?
“Ter verduidelijking: de kerkvaders leerden dat goed omgaan met de armen, dat wil zeggen door hen in hun nood te steunen, resulteerde in vergeving van zonden. Of toch tenminste van kleinere zonden. Andersom betekende een hardvochtige omgang met Gods armen, bijvoorbeeld wanneer men hen een woekerrente rekende, dat de hemelpoort toch echt gesloten bleef. Dit klinkt ons wellicht on-Bijbels in de oren, maar het is niets anders dan wat er in Mattheüs 25 (vers 31-46) staat, een passage die de kerkvaders veel serieuzer namen dan wij lijken te doen. Daar staat toch met zoveel woorden dat we in de arme en behoeftige Christus zelf ontmoeten, en dat degenen die wegkijken van de materiële nood van hun naasten een eeuwige straf wacht.
Dit besef, van het levensgrote belang van goede werken, zijn we volgens mij kwijtgeraakt, zeker in protestantse kring. Ik kan me van al die jaren dat ik ter kerke ben gegaan geen preek heugen waarin het goed doen aan anderen werd gekoppeld aan het ontvangen van een hemelse beloning. Maar daarmee schuiven we een dozijn aan bijbelteksten terzijde die daar wel degelijk op wijzen. In mijn boekje laat ik zien dat de kerkvaders de Bijbel op dit vlak veel letterlijker durfden te nemen dan wij.”
Wat kunnen we als christenen vandaag de dag van de vroege christenen leren als het gaat om economisch denken?
“In het voorgaande zijn denk ik al enkele leerpunten de revue gepasseerd. Elk hoofdstuk van het boek wordt ook afgesloten met een poging tot actualisering. Iets dat hier nog niet ter sprake is gekomen, is de nadruk van de vroege christenen op het intrinsieke belang van arbeid. Veel minder vaak dan je zou verwachten, benadrukten de kerkvaders dat arbeid een vloek is die de gevallen mens over zichzelf heeft afgeroepen. Arbeid was voor hen juist een imitatie van Gods creativiteit, een gezonde vorm van broodwinning, een vorm van ascese ook die behoedt voor luiheid en andere kwaden. Wellicht dat mensen in onze tijd eerder tot rust gemaand moeten worden dan tot nog vollere werkweken, maar inspirerend is deze positieve kijk op het alledaagse leven wel. Het behoedt ons ervoor om een oneigenlijke scheiding aan te brengen tussen het geestelijke en het aardse, zeg maar tussen de zondag en de maandag.
Ketterse bewegingen in de vroege kerk die opriepen tot een soort heilig nietsdoen zijn altijd met kracht veroordeeld. Buitenstaanders die zich bij de kerk voegden hoefden hun werk dan ook niet neer te leggen, tenzij het natuurlijk een goddeloos beroep betrof. Wel werd van hen een nieuwe gezindheid gevraagd. Landbouwers, schrijft Clemens van Alexandrië, moeten vooral hun werk blijven doen, maar wel met erkenning van de God van de landbouwers; zeelieden vooral blijven varen, maar wel onder aanroeping van de hemelse Stuurman; krijgslieden vooral onder de wapens blijven, maar wel in gehoorzaamheid aan de ware Veldheer en diens rechtvaardigheid. Deze gedachte, dat God in vrijwel alle beroepen kan worden geëerd, voorkomt dat we rangordes gaan aanbrengen en houdt ons als christenen met beide benen op de grond.”
Praatmee