Gezag van dominees, ouderlingen en diakenen staat onder druk: wat nu?
"Het is God, Die ambtsdragers roept en zendt. Deze spreken en handelen dus met goddelijk gezag. Echter, waar dit vroeger (meer) vanzelf sprak, is ambtelijk gezag vandaag problematisch geworden. Hoe gaan wij daar als ambtsdragers mee om?", vraagt ds. M. Krooneman zich af in De Waarheidsvriend.
De hervormde kerkelijk hoogleraar dr. A.A. van Ruler noemt de hoogheid van het ambt. Het ambt komt volgens hem niet op uit de gemeente, maar is een instelling van Christus. De ambtsdragers worden door Zijn Geest geleid en mogen daarom zeggen: ‘Het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht (...).’ (Hand.15:28)
Gedevalueerd
Ondertussen is de samenleving echter wel drastisch veranderd. Tussen Van Rulers dagen – hij overleed in 1970 – en de onze is er veel gebeurd op het gebied van ambt en gezag. Het ambt is gedevalueerd. Slechts een van de symptomen daarvan is de toenemende moeite (niet alleen in kleine gemeenten) om de ambten vervuld te krijgen. Is er een ambtsdrager gevonden, dan moet hij zijn gezag eerst verdienen. Buiten de kerk, bijvoorbeeld in de politiek, zien we dat gezagsdragers in sommige gevallen bij voorbaat al worden gewantrouwd.
Waar komt dit vandaan? Al in de tijd van Renaissance, Humanisme en Verlichting komt er een eind aan de vanzelfsprekende legitimatie van gezag. Tot die tijd ontleende iedere gezagsdrager zijn gezag ten diepste aan het goddelijke gezag. Dat gold binnen de kerk, maar bijvoorbeeld ook voor het gezag van de overheid. Echter, waar God in het denken en filosoferen van de mens op een afstand kwam, werd ook de legitimatie van het gezag op basis van Gods gezag problematisch.
Opvallend genoeg hadden deze ontwikkelingen niet zo’n uitwerking op het grondvlak. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw was sprake van wat men noemt een ‘anti-autoritaire revolte’ (een term van de filosoof Jurriën Rood). Of, zoals dr. W. Dekker het noemt in zijn Marginaal en missionair, ‘een tweede Verlichtingsgolf’. Gezagsdragers en instituten, die vaak als onderdrukkend werden ervaren, kwamen onder scherpe kritiek te staan. Agenten en docenten hebben vandaag de dag dan ook grote moeite om hun gezag uit te oefenen. De (post)moderne mens laat zich niet langer gezeggen, hij richt zelf zijn leven in en maakt zelfstandig keuzes.
Hernieuwde waardering
Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de wijze waarop de ambtsdrager in de gemeente van Christus zijn gezag kan en mag uitoefenen? Allereerst zou men kunnen zeggen dat er gewerkt moet worden aan een hernieuwde waardering van gezag. Dit geluid klinkt overigens niet alleen in kerkelijke maar ook in seculiere kring, onder andere bij de filosoof Rood, die de gezagsproblematiek heeft doordacht. Volgens ds. J.J. ten Brinke en dr. A. de Muynck is de huidige gezagscrisis zelfs een directe bedreiging voor de christelijke gemeente (in hun Artios-boekje over gezag, Verleende volmacht, p.165).
Met liefde
Het is echter ook duidelijk dat we niet zomaar de tijd kunnen terugdraaien. Van Ruler gaat dan ook gedeeltelijk mee in de kritiek van de ‘anti-autoritairen’ op gezag. In het verleden heeft gezag volgens hem te vaak gefunctioneerd als macht en onderdrukking.
Daarom moet gezag in de kerk altijd het gezag van de liefde zijn. Dat gezag dwingt de mens niet tegen wil en dank, maar wint hem in. Dit is een voluit reformatorisch principe: God dwingt de mens niet, maar buigt hem genadig, zodat hij gaat willen wat God wil (vgl. Dordtse Leerregels, III/IV.16).
Ondertussen is het ambtelijke gezag een kwetsbare zaak geworden. Daarom zal de ambtsdrager, als het aan Van Ruler ligt, altijd bereid zijn nederig te luisteren naar wat de gemeente heeft in te brengen. Hij verlangt naar gemeenteleden als die uit Berea, die ten aanzien van de prediking van de apostel (!)
Paulus een positief-kritische houding aannamen: ‘Zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid, en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren.’ (Hand.17:11)
Praatmee