Antisemitisme is volgens ds. A. J. Mensink een voorbode van wat de kerk te wachten staat
Het Joodse volk heeft de eeuwen door te lijden gehad aan antisemitisme. Ook nu steekt in Europa Jodenhaat de kop op. Juist het volk dat door God is uitverkoren, moet het bij andere volken ontgelden. Welke boodschap hebben wij, als christenen, aan antisemitisme?, vraagt ds. A. J. Mensink zich af in De Waarheidsvriend.
Verkiezing en lijden
Bijbels gezien is er een opmerkelijk verband tussen verkiezing en lijden. Abraham en het volk dat uit hem gesproten is, is het volk van Gods verkiezing. Het draagt de hoge roeping gestalte van Gods Koninkrijk te zijn. Daarvoor heeft Israël Gods verbond, Gods wetten en Gods beloften ontvangen. Aan dit volk heeft de Heere Zich verbonden.
Juist dit volk moet het ontgelden bij al de andere volken. Zij verenigen zich in vijandschap tegen het volk dat zich vanuit Egypte in Kanaän vestigt. Daarbij mag niet onvermeld blijven dat ook bróedervolken zich tegen Israël keren, zoals Amalek, Moab en Edom. Israël kan zingen: mijn broederen ben ik vreemd, door elk onteerd.
Op het eerste gezicht is het Israëls vreemdheid waaronder hij moet lijden. Wat anders is, is bedreigend. Pestgedrag, zowel op scholen als in bedrijven, komt voort uit verzet tegen vragen die we bij onszelf niet willen toelaten. Vragen aan onze opvattingen, vragen aan ons gedrag. Vragen die bedreigend zijn voor onze macht, ons imago. Het bestaan en het leven van Israël bij de Thora van God stelt gewetensvragen aan de volken. Hoe gek het ook klinkt, in de vervolging en de haat van anderen zit in feite een erkenning van een waarheidselement bij die anderen.
In tweede instantie, en fundamenteler, is de haat tegen Israël een haat tegen de God van Israël. God legt in Israël een claim op de héle wereld, omdat niet alleen Israël, maar de hele schepping Zijn rijksgebied is. Omdat de geboden van God niet alleen Abraham en zijn nazaten gelden, maar ook Adam en zijn nazaten. In het antisemitisme zit hoe dan ook een geding om de autonomie van de mens tegenover zijn Schepper.
Israël heeft dit geweten. In Psalm 44 zingt het lijdende volk: maar om Ú worden wij de hele dag gedood. Israël lijdt niet om de naam van Sem, maar om de Naam van God. Uitverkiezing en lijden zijn intrinsiek met elkaar verbonden.
Delen in het lijden
Herkent ook een christen deze ervaring niet? Het is opvallend dat Paulus Psalm 44 citeert in zijn brief aan de Romeinen, een gemeente waarvan ook bekeerde heidenen deel uitmaken. Een gemeente die ook vertrouwd moet zijn geweest met de beide Petrusbrieven, brieven waarin uitverkiezing en lijden twee expliciete thema’s zijn. Even expliciet als deze thema’s zijn voor christenen in Sri Lanka, India en een groot deel van deze wereld. Zij en wij ervaren een blijvende hedendaagsheid in het lezen van Psalm 2, de ervaring van volken en koningen die samenspannen tegen de Heere en Zijn Gezalfde. De ervaring dat wat door God uitverkoren is, door de wereld uitgeworpen wordt. Als wij zeggen dat de kerk deelt in de roeping, de verkiezing en de verwachting van Israël, dan moeten wij daaraan toevoegen dat de kerk ook deelt in het lijden van Israël.
Ik heb de indruk dat voor deze verbondenheid weinig oog is. Zowel bij de kerk als bij het Joodse volk. Ik ben ook erg benieuwd hoe Messiasbelijdende Joden dit beleven. Wat zégt het ons, over en weer, dat zowel Joden als christenen hetzelfde lijden in deze wereld overkomt? Wat zegt het de Joden over de christenen, wat zegt het de christenen over de Joden?
Wat het de Joden over de christenen zegt, laat ik aan hen over. Maar wat het ons over het Joodse volk zegt, is dunkt mij toch dit: dat aan het lijden van Israël zichtbaar is dat God Zijn volk niet verstoten heeft. Aan dit volk zijn nog steeds de woorden van God toebetrouwd, het verbond, de Thora, de besnijdenis, de beloften die in Christus vervuld zijn. Of zij dit nu geloven of niet.
Alleen daarom al heeft de kerk onvoorwaardelijk steun te betuigen aan het Joodse volk, dat de wereld uitgehoond wordt – iets waaraan we als kerk in de voorbije eeuwen helaas ook deel hebben gehad. Is het dáárom dat Paulus na het zegelied in Romeinen 8 en het citaat uit Psalm 44 geestelijke ruimte vindt om te schrijven over de weg en de toekomst van God met Israël?
Ineenstorting
In de tweede plaats is het voor de kerk noodzakelijk om het toenemende antisemitisme geestelijk te duiden. De voormalige Londense opperrabbijn Jonathan Sacks heeft in een beroemd geworden toespraak voor het Europees Parlement in 2016 gesproken over de signaalbetekenis van het toenemende antisemitisme in Europa. ‘In een cultuur is de opkomst van antisemitisme het eerste symptoom van een ziekte, de eerste waarschuwing voor een algehele ineenstorting. Als Europa het antisemitisme laat opbloeien, zal dat het begin van het einde van het werelddeel zijn. Antisemitisme komt op wanneer de politiek van hoop plaatsmaakt voor de politiek van de angst, die al snel plaatsmaakt voor de politiek van de haat.’
Openbaart in het antisemitisme zich niet de geest van de mens van de wetteloosheid, over wie Paulus in 2 Thessalonicensen 2 schrijft? Dat is de mens die aan het eind der tijden het achterste van zijn tong zal laten zien; een geest die opstijgt uit het diepste innerlijk van de mens die zichzelf en zijn autonomie verafgoodt. Deze laatste hoogmoed komt voor de laatste val.
Voorbode
Antisemitisme is daarom ook een voorbode van wat ook de kerk te wachten staat. Nog geen twee maanden geleden heeft de VN-rapporteur godsdienstvrijheid, Ahmed Shaheed, ons land gewaarschuwd voor een bedreigde godsdienstvrijheid. Antisemitisme, secularisatie en overheidsverboden op religieuze gebruiken wijzen daarop. Geldt hier niet het oude Latijnse gezegde dat op sommige kerkhoven te lezen valt: hodie mihi, cras tibi (heden ik, morgen gij)?
Ds. A. J. Mensink is voorzitter van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Klik hier om het volledige artikel te lezen.
Praatmee