"De meeste leerlingen kennen de inhoud van de Dordtse Leerregels niet"
“De taal van de Dordtse Leerregels staat ver van onze leerlingen af en de thematiek lijkt niet meer van deze tijd. De meeste leerlingen kennen de naam van de Dordtse Leerregels niet eens, laat staan dat ze iets van de inhoud weten,” zegt drs. Henk Vermeulen. Maar over de thematiek van de Leerregels valt in het onderwijs volgens hem meer te zeggen. Samen met dr. Bram Kunz schreef hij ‘Dordt dichtbij, de Dordtse Leerregels in de school’. De auteurs stellen de vraag waar de Leerregels leraren kunnen inspireren en waar ze een confronterende spiegel voorhouden. CIP.nl stelt Vermeulen een aantal vragen.
Ben je eigenlijk opgevoed met de Dordtse Leerregels en ervaar je dit belijdenisgeschrift als een verrijking voor je persoonlijk leven?
“Wat is precies ‘opgevoed met…’? Voor mijn vader waren de belijdenisgeschriften belangrijk. Hij wilde gereformeerd denken en naast de Bijbel gaven de gereformeerde belijdenisgeschriften hem daarvoor een handvat. Mijn moeder hield zich daar niet zo mee bezig. Zij worstelde wel jarenlang met de vraag naar een genadig God, waarbij een bepaalde visie op de uitverkiezing vanuit haar opvoeding een rol speelde. Op grond van Jeremia 3:14 (Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht…) was ze er lange tijd van overtuigd dat het heil niet voor haar kon zijn. Terwijl aan alles te merken was dat ze met de Heere leefde.
Beide lijnen kreeg ik mee in mijn opvoeding en daarom zijn de Dordtse Leerregels inderdaad een verrijking voor mijn persoonlijk leven. Ze benadrukken als geen ander belijdenisgeschrift dat de zaligheid geen vanzelfsprekendheid is en dat die zaligheid geheel van Gods kant komt. Dat is in de Leerregels echter geen beperking, maar opent juist perspectief. Alleen omdat, zoals ze dat vroeger zeiden, ‘zalig worden een eenzijdig Gods werk is’, is die ruimte er ook voor mij.”
Op welke wijze kunnen de Leerregels leraren inspireren en een confronterende spiegel voorhouden?
“In de eerste plaats roepen de Leerregels een vraag op, vooral voor de reformatorische scholen. Die scholen vinden het heel belangrijk dat in de grondslag van de school de gereformeerde belijdenisgeschriften zijn vastgelegd, inclusief de Dordtse Leerregels. Wat doen we als school daarmee? De Heidelbergse Catechismus komt vaak wel aan de orde, de Nederlandse Geloofsbelijdenis een stuk minder en de Dordtse Leerregels nauwelijks. Wat is dan de functie van die grondslag waar we zo aan hechten? Zo’n verwijzing vraagt om het lezen van deze bronnen, niet alleen met het oog op de leraren, maar ook met het oog op de leerlingen.”
Het tweede punt is dit. De Leerregels stellen thema’s als uitverkiezing, wedergeboorte en volharding aan de orde. Dat zijn thema’s waar ook leraren zich persoonlijk toe moeten verhouden. Wie ben ik voor Gods aangezicht? Hoe kijk ik aan tegen prestatie en genade?
In de derde plaats is dan de vraag hoe je als leraar daarover praat met je leerlingen. In het christelijk en reformatorisch onderwijs wordt elke dag Bijbelonderwijs gegeven. In het primair onderwijs vertellen de leerkrachten Bijbelverhalen; in het voortgezet onderwijs houden de leraren een dagopening aan de hand van een Bijbelgedeelte; in beide gevallen bidden ze met de leerlingen. Met welke intentie doe je dat? Als je het Bijbelverhaal sec vertelt en afsluit met de mededeling dat de kinderen maar veel om een nieuw hartje moeten bidden, ben je mijlenver verwijderd van de toon van de Dordtse Leerregels. Die spreken over de belofte van het Evangelie dat iedereen die in de gekruisigde Christus gelooft het eeuwige leven heeft. En ze voegen daaraan toe dat die belofte zonder onderscheid verkondigd moet worden, met bevel van bekering en geloof. De confronterende spiegel is dan de vraag: Is dat ook de aandrang die doorklinkt in mijn Bijbelvertelling of in mijn dagopening?
De Dordtse Leerregels zijn 400 jaar geleden ontstaan. In hoeverre is de kloof tussen leerlingen op het voortgezet onderwijs en de inhoud van de Leerregels te groot? Hoe gaan jullie daarmee om?
“Letterlijk gezien is die kloof inderdaad groot. De meeste leerlingen kennen de naam van de Dordtse Leerregels niet eens, laat staan dat ze iets van de inhoud weten. De taal staat ver van ze af en de thematiek lijkt niet meer van deze tijd.
Toch kan over die thematiek ook iets anders gezegd worden. Veel leerlingen zijn op de een of andere manier bezig met vragen als: Wie is God? Wie is Hij voor mij? Wie ben ik voor Hem? Hoe houd ik het als christen vol? Over die vragen valt vanuit de Dordtse Leerregels iets te zeggen. Dat moet dan allereerst in de taal van nu gebeuren. Sinds de Pinksterdag in Jeruzalem mag het Evangelie klinken in de taal waarin we geboren zijn. En vervolgens moet dat gebeuren op een manier die aansluit bij de leefwereld en het niveau van jongeren. Dat betekent dat er in de klas minder ‘gepreekt’ wordt en dat we meer het gesprek voeren waarin we aansluiten bij de vragen die leven in het hart van de kinderen die we voor ons hebben.”
Kun je aan de hand van een voorbeeld aangeven waaruit blijkt dat de Dordtse Leerregels verrassend actueel zijn?
“Twee voorbeelden. Als eerste het voorbeeld van een havo-5 klas op een reformatorische middelbare school. Op enig moment komt daar de vraag op tafel welke mensen behouden worden. Leerlingen komen dan met allerlei Bijbelse, on-Bijbelse en half-Bijbelse antwoorden. De Dordtse Leerregels kunnen helpen om die antwoorden te verhelderen.
Het tweede voorbeeld gaat over de visie op kinderen. Tussen de theologische en pedagogische visie op een school zit vaak spanning. Theologisch wordt dan gezegd dat kinderen onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Pedagogisch zetten de leraren echter in op ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’ en proberen ze leerlingen tot bloei te brengen. Die spanning kun je dualistisch vermijden door op zondag over het een te praten en van maandag tot vrijdag over het andere. Maar de Dordtse Leerregels houden die twee dingen bij elkaar. Mensen zijn door de zonde verdorven én gevallen mensen zijn opvoedbaar. De Dordtse Leerregels maken ons duidelijk dat we die twee dingen niet tegen elkaar moeten uitspelen.”
Praatmee