Drie waardevolle lessen uit Numeri
In Numeri treedt het falen van mensen nadrukkelijk op de voorgrond. Geen wonder dat Paulus in 1 Korintiërs 10:1-13 waarschuwende lessen uit de woestijnreis van Israël haalt voor de christelijke gemeente. De verzen 6 en 11 benadrukken dat de geschiedenissen in de woestijn een voorbeeld zijn: “opdat wij niet zouden verlangen naar kwade dingen” (vers 6, HSV), “tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is” (vers 11, HSV).
Paulus noemt in 1 Korintiërs 10 een heel aantal gebeurtenissen uit de woestijnreis en op één na komen die allemaal uit Numeri (alleen vers 7 verwijst naar de afgoderij met het gouden kalf uit Exodus). Het is goed om met de insteek van Paulus naar Numeri te kijken: het boek laat zien wat de trieste gevolgen zijn als we God niet (willen) vertrouwen en daarom niet gehoorzamen. Die gevolgen zijn enorm groot.
Gelukkig is het voorbeeld van falen van mensen tegenover God niet het enige wat Numeri ons leert. Hieronder volgen drie waardevolle lessen uit dit confronterende Bijbelboek.
1. Zonde vertroebelt je blik
Centraal in Numeri staat de weigering van het volk om Kanaän te veroveren (13:1-14:45) na het verslag van de twaalf verspieders. Volgens tien van de twaalf verspieders is het land prachtig, maar de bevolking onoverwinnelijk. Van de twaalf zeggen alleen Jozua en Kaleb dat de overwinning behaald kan worden. In 14:2 volgt een klaagzang van de Israëlieten: “waren we maar in Egypte omgekomen of hier in de woestijn”. En dat wordt dan ook precies de straf van God. De hele generatie die in Numeri 1 is geteld, zal sterven in de woestijn, met uitzondering van Jozua en Kaleb.
De verspieders hebben allemaal hetzelfde gezien. Toch trekken ze verschillende conclusies (vergelijk 13:31-33 maar eens met 14:9). Wat is het verschil? Het verschil is hoe ze naar God kijken. “Wij kunnen deze tegenstanders niet aan” (de opvatting van de tien), tegenover “met God kunnen we hen wel aan” (de opvatting van de twee). Jozua en Kaleb geloven dat God groter is dan de tegenstanders.
Het valt op dat het ongeloof van de tien verspieders de feiten verdraait: “het land verslindt de inwoners”, “alle mensen daar zijn uitzonderlijk lang”, “wij zijn maar als nietige sprinkhanen”. Daarentegen aanvaardt het geloof van Jozua en Kaleb de feiten, maar interpreteert die met vertrouwen op God: “zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door de HEER”.
Na het horen van de straf van God (veertig jaar lang in de woestijn blijven en daar sterven) laat Israël zich opnieuw de blik vertroebelen. De Israëlieten denken dat ze op hun eigen manier de schade wel weer kunnen herstellen, maar laten daarmee alleen maar zien dat ze nog steeds niet naar God luisteren (14:39-45). Mozes waarschuwt hen om zich aan de straf van God te onderwerpen, maar ze laten zich niet gezeggen. De woorden zijn mooi (“We zijn alsnog bereid om op te trekken naar de plaats, waarover de HEER gesproken heeft”, “we hebben gezondigd”, 14:40). De achtergrond is echter dat men nog steeds niet inziet dat men zich door God moet laten gezeggen en dat alleen een gelovige blik een goed zicht geeft op de feiten. De eenmaal opgelegde straf blijft.
Gods genade blijft gelukkig ook! Dat is direct na deze droevige gebeurtenissen al weer zichtbaar aan het begin van hoofdstuk 15: “wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat Ik je zal geven om er te wonen, …”.
Om te overdenken: wanneer heb jij gemerkt dat zonde je blik vertroebelde of dat verleiding je blik dreigde te vertroebelen?
2. God zorgt voor Israël
Heel duidelijk blijkt dit uit het verhaal van Bileam. De machtige profeet mag en kan geen vloek uitspreken. Koning Balak van Moab lijkt te denken dat met geld alles te koop is. Toch is de overwinningstocht van Israël naar het beloofde land niet tegen te houden, ook niet met magie (23:18-22):
Daarop hief Bileam deze orakelspreuk aan:
Let goed op, Balak, en luister, zoon van Sippor, leen mij uw oor.
God is geen mens, dat Hij zijn woord zou breken of terug zou komen op zijn besluit.
Zou Hij beloven en niet vervullen, zijn woord geven en het niet gestand doen?
Hij droeg mij op te zegenen. Hij heeft gezegend – kan ik dat keren?
Voor Jakob laat zich geen onheil schouwen, voor Israël laat zich geen rampspoed zien.
De HEER, hun God, is in hun midden, gejubel klinkt op rond hun koning.
God, die hen uit Egypte leidde, is voor hen als de horens van een wilde stier.
Het spreken van de ezelin van Bileam (22:28 en 30) is opvallend, maar ook ironisch. Naast het spreken van de slang in Genesis 3 is dit de enige keer in de Bijbel dat een dier praat. En Bileam is zo woest op het dier dat hij niet eens stilvalt van verbazing en gewoon terugpraat! Bileam is degene die normaal gesproken contact heeft met God (of de goden), maar hij ziet de engel niet: een ontnuchterend voorbeeld voor mensen die denken kennis te hebben van de geestelijke wereld. Wie ziet de engel wel? De eenvoudige ezelin!
Al is Bileam gedwongen om te zegenen, zijn hart blijft verkeerd. Als hij Israël niet kan vervloeken, probeert hij het te verleiden (31:16). En met succes, zoals in hoofdstuk 25 zichtbaar wordt in het verhaal over de afgoderij met Baäl Peor. Opnieuw blijkt ongehoorzaamheid van Israël de zwakke schakel in de relatie tussen God en Israël. Maar God blijft trouw, zelfs als zijn volk dat niet is.
3. Wijze wetten
In Numeri wisselen wetten en gebeurtenissen elkaar af, schijnbaar zonder dat ze bij elkaar horen. De wetten zijn belangrijk en heilzaam voor Israël, maar door de grote afstand in tijd en cultuur is het voor ons niet altijd gemakkelijk om in die wetten Gods goedheid en wijsheid te herkennen. Als voorbeeld volgt een korte uitdieping van Numeri 35:9-34 (de wet over de vrijsteden).
Wat kan tegenstaan in dit gedeelte is de rol van de bloedwreker, want die roept gemakkelijk de associatie van het recht in eigen hand nemen bij ons op. Numeri 35 geeft echter geen instelling van de bloedwreker, het geeft juist regels met betrekking tot het in die samenleving al functionerende concept van de bloedwreker en perkt uitwassen in. De regels van Numeri 35 bevorderen een eerlijke rechtsgang op een aantal manieren:
• De vrijstad biedt in geval van twijfel bescherming aan verdachten van moord tot aan hun proces.
• De vrijstad biedt bescherming aan mensen die een ander onopzettelijk hebben gedood.
• Het al dan niet schuldig zijn aan moord wordt bepaald door vertegenwoordigers van de gemeenschap (zie vers 12 en 24, Deuteronomium 19:12 noemt concreet de oudsten van de stad van de verdachte). Dit betekent in principe onafhankelijke rechtspraak.
• De onafhankelijke rechtspraak beschermt tegen vicieuze cirkels van vergelding.
• Het getuigenis van één persoon is onvoldoende (vers 30).
• De straf mag niet afgekocht worden (vers 31-32). Dit bevordert de rechtsgelijkheid, rijken zijn niet in het voordeel.
• Vanwege de consequentie voor degene die een ander per ongeluk heeft gedood (in de vrijstad blijven wonen tot de dood van de hogepriester, vers 25), is het niet aantrekkelijk om een moord te plegen en die voor een ongeluk door te laten gaan.
• De straf voor degene die een ander per ongeluk gedood heeft zou in onze tijd vergeleken kunnen worden met een veroordeling ‘dood door schuld’ en de strafrechtelijke consequenties die deze veroordeling kan hebben.
Leen Stehouwer is docent Oude Testament bij het Evangelisch College. De ETS-Bijbelcursus van het Evangelisch College is een interkerkelijke Bijbelcursus die wordt aangeboden op 55 locaties in Nederland en online. Elke lesmaand behandelt de cursus één Bijbelboek uit het Oude Testament en één Bijbelboek uit het Nieuwe Testament. Numeri is één van de Bijbelboeken die afgelopen schooljaar bij de lessen Oude Testament aan de orde kwam.
Praatmee