Weten christenen in Noord-Korea wel dat het Kerst is?
Misschien zing je aanstaande kerstavond wel ‘Stille nacht, heilige nacht’ in je kerk. Of zing je het lied op straat om mensen in aanraking te brengen met de blijde boodschap. Het lied zal in ieder geval in je hoofd zitten tijdens de vakantie. Met Kerst vieren we de geboorte van de Messias, het is een feest van vreugde, een vakantie om samen met onze geliefden te zijn.
Juist met Kerst voel ik me verbonden met mijn vervolgde broeders en zusters, en vooral met mijn broeders en zusters in Noord-Korea. Ik vraag me af of degenen die gevangen zitten in kampen wel weten dat het Kerst is. Zingen ze net zoals wij in hun hart: ‘Kom laten wij aanbidden’?
Ik moet huilen als ik te veel denk aan mijn Noord-Koreaanse broeders en zusters die gevangen zitten in politieke strafkampen. Toch wil ik de emotionele pijn niet wegduwen. Ik wil het voelen, zodat ik voor hen kan bidden en kan delen in hun verdriet. Daarom probeer ik me voor te stellen hoe Kerst er voor hen uitziet. Het zal ongetwijfeld koud zijn op 25 december. Waarschijnlijk zal de sneeuw zorgen voor witte barakken. Het dagritme zal hetzelfde zijn als alle andere dagen. Ik ken niemand in het kamp, maar ik wil dichtbij hen komen. Daarom probeer ik mezelf te identificeren met een gevangene. Laten we hem Park noemen.
‘Zal ik deze dag sterven?’
Wanneer Park wakker wordt op kerstmorgen, vraagt hij zich niet af welke kleren hij aan zal doen. Dat ‘probleem’ is al opgelost door de kampbewakers. Park draagt hetzelfde smerige uniform als gisteravond toen hij naar bed ging. De dood is wel iets waar hij over nadenkt. Het houdt iedere gevangene in zijn greep. Vaak komt de dood als een verrassing voor de gevangenen. Maar soms ziet Park de dood al aankomen. Zo gaat dat met mensen die sterven van honger. Als eerste verschrompelen hun lichamen totdat er alleen nog maar een beetje vlees en botten overblijft. De kracht die nog overblijft, zit vooral vanbinnen. Daarna zwellen hun kelen op. Maar wat Park het moeilijkste vindt, is om het licht te zien doven in hun ogen. Als de wil om te leven verdwijnt, duurt het maar een paar weken voordat de dood hen te pakken krijgt. Uiteindelijk zal de dood iedereen uit het kamp wegnemen. De enige vraag die overblijft is wanneer dat zal zijn.
‘Leven ze nog?’
Onze keuzes bepalen wie we zijn. Dat is wat Parks vader altijd zei. Elke keer weer wordt Park gekweld door zijn keuze maanden geleden om op te staan in de gevangenis. Er zaten 73 mensen in Parks cel. Park kende hun lichaamsgeuren, de angst in hun ogen, de klank van hun geschreeuw, maar hun namen kende hij niet. Toen de bewaker binnenkwam en vroeg wie er christen was, was Park zonder na te denken opgestaan. Vijf anderen hadden zijn voorbeeld gevolgd. Hij wist wat er zou gaan gebeuren. Ze zouden hem executeren. Plotseling waren zijn vrouw, zoon en dochter familie geworden van een politieke crimineel. Maar tot zijn grote verbazing werd hij niet neergeschoten; ze sloten hem op in een kamp. Zijn vrouw en kinderen moesten worden heropgevoed in een ander kamp.
Voordat Park uit zijn bed stapt, bidt hij vurig dat zijn familie beter wordt behandeld dan de mensen in dit kamp. Het is mogelijk. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Hij zou alleen willen dat hij iets meer wist over hoe het met hen gaat. Hij vraagt zich af of ze hem hebben vergeven dat hij toegaf christen te zijn. Ook wenste hij dat hij meer over zijn geloof had verteld aan zijn kinderen. Zijn gedachten gaan terug naar die vredige avond toen hij zijn kinderen naar bed bracht. Hij had hen het verboden verhaal over het Koningskind en zijn geboorte verteld.
“Dit Kindje zal op een dag Koning worden. Hij zal ervoor zorgen dat we geen honger meer hebben. Als je van Hem houdt, zullen we altijd samen zijn. Wat er ook gebeurt. En zelfs als we sterven, zal dit Kind ervoor zorgen dat we elkaar in de hemel weer zullen ontmoeten. Daar is alles mooi en iedereen is blij. Maar jullie mogen dit niet op school vertellen. En ook niet tegen jullie vriendjes.”
Zijn kinderen hadden hem vervolgens vragend aangekeken:
“Hoe heet dit kindje, papa?”
“Op een dag zal ik jullie dat vertellen”, had Park gezegd.
En nu is het kerstmorgen, 4.30 uur. Tijd om op te staan en zich te melden. Park stelt zich op naast zijn medegevangenen waar ze samen meer dan een uur in de koude wind staan. Ondertussen lezen de bewakers hun nummers op en lezen ze de krant voor. Na het morgenappel krijgt Park zijn ontbijt. Het bestaat zoals elke dag uit honderd gram maïs en een kopje vies water. Daarna moet Park naar de mijnen om koper te delven.
Hij moet moeite doen om zich te focussen op het werk. Ook probeert hij niet te denken aan zijn lege maag. Maar het is zo moeilijk. Veel dingen uit zijn leven voor het kamp is hij vergeten, behalve het eten. Soms gebeurt het dat Park opeens varkensvlees in heerlijke zoete saus ruikt. Ook ruikt hij rijst. Maar hij weet dat het onmogelijk is en dat zijn zintuigen hem voor de gek houden. Maar toch, het lijkt zo echt.
Al snel raakt Park uitgeput door het werk. ‘Kom op’, zegt hij tegen zichzelf, ‘nog even volhouden.’ Hij bidt om kracht. Hij bidt ook voor ratten. Eentje zou al geweldig zijn. Plotseling komt er een bewaker binnen die Parks nummer opnoemt. Park moet met hem mee.
Is Park bang? Zal hij worden mishandeld of gedood? Ik weet het niet. Mijn verbeelding stopt hier. Ik weet dat een normale werkdag eindigt om zeven uur ‘s avonds en dat de gevangenen daarna nog een portie eten krijgen. Waarschijnlijk bestaat hun kerstdiner uit een lepel maïs. Degenen die geluk hadden, hebben een muis, rat of insecten weten te vangen. Maar wat gebeurt er met Park? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat de autoriteiten Park willen breken. Ze willen dat hij Christus verloochent.
De strijd vindt plaats in onze geest
Mensen vragen zich vaak af waarom het Noord-Koreaanse regime zo bang is voor christenen. Ook vragen ze zich vaak af hoe het mogelijk is dat twintig miljoen mensen zich laten onderdrukken door zo’n wreed systeem. Het antwoord op beide vragen is deze: de strijd vindt plaats in onze geest.
Zeventig jaren van indoctrinatie, van gevaarlijke situaties, van onderwijs over het leven van de Grote Leiders, van verhalen over buitenlandse vijanden en gevaarlijke religies veranderen een staat. Het land telt meerdere generaties die zijn opgegroeid met het idee dat iedereen maar voor zichzelf moet zorgen. En dat er geen andere goden zijn dan de Grote Leiders. Alleen Gods macht kan doordringen tot de geest van een Noord-Koreaan. Alleen de macht van Jezus kan deze muren neerhalen.
Daarom wordt elke christen gedood of gevangengenomen. Daarom worden alle gevluchte Noord-Koreanen die onder dwang terugkeren grondig ondervraagd. Daarom worden christenen in politieke kampen gedwongen de Here Jezus publiekelijk te verloochenen. Alleen door het lichaam en de geest van christenen aan te vallen kunnen de Noord-Koreaanse autoriteiten de overwinning behalen. Christenen worden gemarteld en ook hun families worden gestraft. Is er een zwaardere druk denkbaar?
Het zorgt ervoor dat ik me afvraag of Noord-Koreaanse christenen nog kerstliederen zoals ‘Stille nacht, heilige nacht’ kunnen zingen. Hebben ze te veel gezien om nog te kunnen zingen? Zijn er nog woorden om uit te drukken wat zij voelen?
Als ik hierover denk en bid, vraag ik mijzelf af: ‘Wat nou als het nooit Kerst geworden was?’ Wat als de Here God nou niet Zijn Zoon zou hebben gestuurd? Maar dat deed Hij wel – de geboorte van de Here Jezus was Gods invasie in deze donkere wereld. De Here Jezus heeft alles op z’n kop gezet. Zijn geboorte, leven, dood en opstanding deed alles veranderen. En alles wat de Here Jezus voor ons bereikte, bereikte Hij door te lijden.
Paul schrijft in Kolossenzen dat hij aanvult wat er nog aan Christus’ lijden ontbreekt. Natuurlijk kan Paulus niets toevoegen aan het goddelijke verzoenwerk. Wat Paulus doet – en wat alle christenen die lijden doen – is de wonden van de Here Jezus laten zien aan deze wereld. Hun lijden verwijst naar het lijden van Christus aan het kruis. Ik geloof met heel mijn hart dat de Noord-Koreaanse gevangeniskampen letterlijk de hel op aarde zijn. Toch schijnt in deze hel Gods licht door Zijn kinderen heen. Ik realiseer me dat – hoe pijnlijk het ook is – christenen in werkkampen lijden om Gods heerlijkheid en overwinning te laten zien in deze wereld. Ik moet enkel en alleen geloven dat “het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard” (Romeinen 8:18).
Anders zou het lijden van mijn broeders en zusters in Noord-Korea nutteloos zijn.
Deze Kerst zal ik al starend naar de sterren bidden en zingen voor mijn Noord-Koreaanse broeders en zusters die lijden achter de tralies en de hekken. Weten ze wel dat het Kerst is? Ik bid dat ze het zullen weten. En ik hoop dat ze samen met mij zingen:
Amen! Gode zij eer
Amen! Gode zij eer.
Bovenstaand artikel verscheen eerder op de website van Open Doors. Lees hier meer over het werk van Open Doors.
Praatmee