Wat de offers van Israël te maken hebben met het avondmaal
Bij het breken van het brood tijdens het eerste avondmaal zegt Jezus (Lukas 22:19): ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt.’ Hij geeft daarmee aan dat Hij Zijn lichaam zal geven als offer. Zo maakt Hij Zijn leerlingen duidelijk dat er een verband is tussen de maaltijd van de Heer en de offers die het volk Israël bracht aan God.
Maar waarschijnlijk is Hij in gedachten nog veel verder terug gegaan, namelijk naar het offer dat God Zelf als eerste moet hebben voltrokken na de zondeval van de mens. In Genesis 3:7 lezen we dat Adam en Eva zich na hun zonde naakt en bedreigd voelen. Daarom bekleden ze zich met vijgenbladeren en proberen zich voor God te verbergen.
Maar God liet het er niet bij zitten: Hij gaf hun een meer blijvende bedekking, namelijk dierenvellen (Gen. 3:21). Dat betekent dat God dieren moest doden om de mens te kleden. En zo staat de geschiedenis van de mens vanaf het begin in het teken van het offer: onschuldig bloed wordt vergoten om een mens te redden.
In de godsdienst van het volk Israël hadden offers een centrale plaats. De betekenis van deze offerdienst is totaal anders dan in andere godsdiensten:
- offeren is niet God gunstig stemmen, of Hem een plezier doen
- offeren is niet God iets geven om iets gedaan te krijgen
- offeren is niet jezelf dichter bij God brengen
Zo is het wel bij afgoden, maar niet bij de God van Israël. Bij Hem is het heel anders: het offer is bedoeld om een belemmering weg te nemen, die tussen God en mens is komen te staan. Na het offer kan God dan weer bij de mens komen.
De verschillende soorten offers worden uitgebreid beschreven in Exodus en Leviticus. De belangrijkste waren het brandoffer, het zondoffer, het schuldoffer en het vredeoffer. Bij de eerste drie ging het om verzoening voor een zonde die men gedaan had. Deze verzoeningsoffers werden dus gebracht om de vrede tussen God en mens te herstellen. Het vredeoffer was iets heel anders. Dat was een dankoffer dat juist gebracht werd in een situatie van vrede tussen God en de mens.
We zullen daarom eerst de verzoeningsoffers bekijken en dan het vredeoffer.
De offeraar ging zelf met het offerdier naar de tent van samenkomst of de tempel. Het was dus voor iedereen zichtbaar dat hij iets op te ruimen had. Dat gaf al een heel ongemakkelijk gevoel. Maar degene die het offer bracht, moest het dier ook nog zelf slachten (Lev. 1:5, 3:2). Daarbij moest hij er natuurlijk de hele tijd aan denken dat hij eigenlijk zelf schuldig was, dat hij zelf had moeten sterven, maar dat nu een dier in zijn plaats moest sterven. Een akelige en confronterende situatie, met een diep besef van eigen zonde bij de mens die het offer bracht.
Maar als het offer gebracht was, dan was er voor de offeraar blijdschap. Hij kon weer met opgeheven hoofd rondlopen, want hij was verzoend met God. Dus tijdens het offer was er in zijn hart een indringend besef van zonde en van verwijdering van God, maar na het offer was er de blijdschap van een herstelde relatie met God.
De verzoeningsoffers hadden elk hun eigen betekenis, maar het Nieuwe Testament (Hebreeën 9 en 10) maakt duidelijk dat het eigenlijk verwijzingen waren naar Jezus, en dat ze allemaal vervuld zijn door Jezus. De parallellen van deze verzoeningsoffers met het werk van Jezus zijn duidelijk: net zoals de oudtestamentische offeraar, weten wij dat wij eigenlijk zelf verdiend hadden te sterven. Maar in onze plaats werd Jezus als een onschuldig lam geofferd. En omdat wij in Zijn plaats hadden horen te sterven om onze zonden, zijn wij de oorzaak van Zijn dood. Zo zijn wij het dus eigenlijk ook zelf die Jezus als offerdier gedood hebben, net als de offeraars in de tempeldienst. Maar daarna is er, net als na het oudtestamentische offer, voor de gelovige ook de blijdschap van de vrede met God die door het offer is ontstaan.
Dat brengt ons bij het laatste offer, het vredeoffer. Dit was een vredeoffer, omdat het gebracht werd wanneer er vrede was tussen God en mens. Wie dit offer bracht, kwam niet als zondaar naar het altaar, maar als rechtvaardige. De offeraar leefde in vrede met God. Een klein deel van het offer was voor de priesters, maar de rest van het brood en het grootste gedeelte van het dier werden door de offeraar met zijn gezin gegeten (Lev. 7:11-21). Zo was er na het offer een gezamenlijke feestmaaltijd, een dankmaaltijd om de vrede met God te vieren.
Het is prachtig om te zien dat Jezus bij de instelling van het avondmaal met een paar woorden deze hele offerdienst oproept en aan Zijn maaltijd verbindt. Hij offerde zichzelf voor de zonden van de wereld en bracht daarmee vrede tussen God en mens. Door Zijn offer te aanvaarden als verzoening voor onze zonden kunnen wij in vrede met God leven.
In het avondmaal is dus ook de feestmaaltijd van het vredeoffer opgenomen. Een feest van vrede met God, die door het offer van Golgotha voor ons tot stand is gebracht.
Arie-Jan Mulder is spreker en schrijver. Zijn boek over het avondmaal is verkrijgbaar als papieren boek en als ebook. Klik hier om zijn website te bezoeken.
Praatmee