Verkilde liefde
Als ik opstijg in een vliegtuig en gebouwen zie veranderen in miniaturen, denk ik vaak aan twee dingen.
Het eerste is de gedachte dat wat wij op het aardoppervlak als heel groots en majestueus kunnen beschouwen, vanaf grote hoogte nog wel meevalt. Een enorm gebouw wordt een stipje aan het begin van een eindeloze oceaan. Hoe hoger ik kom, hoe meer ik met beide benen op de grond kom te staan. Al onze bezittingen blijken maar speldenknopjes in een overweldigend geheel. Je zou kunnen zeggen: vliegen doet relativeren.
De tweede gedachte heb ik vaak bij een opstijging in het donker. Als ik – van boven – slierten van licht door een stad zie meanderen en al die tienduizenden lichtjes zie, realiseer ik me dat de stad gevuld is met evenzoveel huizen en een veelvoud aan bewoners. Wat een lichtjes, wat een mensen, wat een verhalen! In die huizen wordt gelachen en in stilte gehuild, de liefde bedreven en gesmacht naar liefde, bemoedigd en gekleineerd. Alle ellende die we kort na het verdwijnen van de duisternis in de ochtendkrant lezen, speelt zich af in die huizen en op de straten. Onzichtbaar leed steekt schril af tegen de prachtige oranje gloed, waarmee de stad is doortrokken.
Tegelijkertijd is het waar dat goedheid uit het beste deel van mensen dezelfde stad naar het licht van de nieuwe dag brengt. We houden het met elkaar uit, hebben bestaansrecht, omdat de meesten elkaar het licht in de ogen gunnen. Daarom laten we de ander rustig slapen in de nacht, respecteren wij andermans grenzen en steken wij een helpende hand toe als dat nodig is. Hoewel niet iedereen zich veilig mag weten in de zelfbeheersing van de ander, is het toch de goedheid van velen die een stad een leefbare plaats maakt en haar de kans geeft voort te bestaan. Door die goedheid bestaan wij en alleen daarom halen wij als samenleving, door alle schrijnende en duistere verhalen heen, de volgende dag.
Zullen we die goedheid koste wat het kost met elkaar vasthouden?
Ik schrik er soms van hoe discussies op de spits worden gedreven. Neem de homo’s (alsof het een ras is). Homo’s zijn tegenwoordig een ‘maatschappelijk dingetje’ geworden. Roep iets over homo’s (of je nu het Reformatorisch Dagbladbent of welk ander medium dan ook), en voor- en tegenstanders (van bijvoorbeeld het homohuwelijk) gaan in de meest felle bewoordingen met elkaar in conclaaf. Vaak zijn het hetero’s die het menen op te moeten nemen voor de homo’s, terwijl ik denk: laat het gaan, wees verontwaardigd en boos over andere dingen óf combineer dit met een goede, beheerste, inhoudelijke discussie.
Al het op de spits drijven van discussies, al het elkaar de tent uitvechten, al die boze wij-zij polemieken zijn uitingen van maar één ding: verkilde liefde. Daar zit een laag onder. Eén van disrespect met daaronder een laag van ontevredenheid en verloren empathisch vermogen.
Individualisme lijkt het soms te winnen van de dialoog. Dat ontneemt het zicht op het verhaal van de ander. Achter al onze issues en debatonderwerpen gaan ménsen schuil. Zonder mensen in de bijstand zou een discussie over de bijstand nooit bestaan. Als homo’s niet zouden bestaan, zou een discussie over het homohuwelijk niet gevoerd worden. Als we mensen in het vizier houden, verandert de toon van het debat. Dan maken we geen gemakkelijke opmerkingen, die het goed doen bij het grote publiek, maar maken we opmerkingen die de menswaardigheid van de personen achter de discussie nooit aantasten.
Dáár wordt een land beter van!
Praatmee