Honger in Afrika! Maakt mijn bijdrage verschil?
Afrika is getroffen door hongersnood. Geweld, armoede en extreme droogte bedreigen de levens van honderdduizenden mannen, vrouwen en kinderen in onder meer Zuid-Soedan en Nigeria. Alweer wordt de alarmklok geluid voor een ramp, je kan er moedeloos van worden.
Maar zo'n noodhulpactie roept ook veel vragen op, zoals:
- Maakt het nu écht verschil als ik iets bijdraag?
- Gaat mijn bijdrage écht naar degenen die dat nodig hebben of gaat die naar een noodhulpindustrie die zichzelf in stand houdt?
- En in hoeverre heeft hulp blijvende impact of is het gewoon wachten op de volgende ramp?
Als programmamedewerker van Tear heb ik de afgelopen jaren de gevolgen van natuurrampen en oorlogen van dichtbij gezien. Ik heb oog in oog gestaan met de overlevenden van natuurrampen in Nepal, Haïti en de Filipijnen en heb gesproken met mannen en vrouwen in onder meer Libanon en Griekenland, op de vlucht voor het verschrikkelijke geweld in het Midden-Oosten.
Een cruciale bijrol voor de donateur
Het heeft iets te maken met de houding van lokale christenen en kerken juist in de moeilijkste omstandigheden. Het is bijvoorbeeld de houding van een Syrische voorganger die met gevaar voor eigen leven moedig op zijn post blijft, omdat hij gelooft dat God dit van hem vraagt en omdat hij daar honderden anderen ondersteunt.
Of de houding van een christelijke school in Haïti die na de aardbeving in 2010 alle deuren opengooit en tal van slachtoffers een veilige slaapplek biedt op het terrein van de school. Ik weet niet precies hoe, maar voor mij is duidelijk dat God zijn Koninkrijk bouwt juist in en rondom de diepste crises in de wereld.
Maar hoewel de hoofdrol is weggelegd voor de lokale kerken en christenen, kunnen zij dit niet alleen. Producten zoals voedselpakketten, dekens en kleding kunnen alleen uitgedeeld worden als er een grote groep van mensen achter deze kerken en christenen staat. Dat is waar de rol van elke donateur van cruciaal belang is en ook blijft. Een belangrijke bijrol dus.
En daarin maakt het een verschil hoeveel mensen die ‘bijrol’ oppakken. Voor de wederopbouw in Nepal hadden we bijvoorbeeld heel graag nog meer huizen willen herbouwen. We hebben daarvoor de capaciteit en er zijn een aantal extreem arme gezinnen voor wie dit een verschil had gemaakt. Maar op het punt dat de gelden die wij van onze achterban ontvangen op zijn, moeten we stoppen, soms tegen onze eigen zin.
Noodhulp: een industrie die zichzelf in stand houdt?
Een aantal jaren geleden kwam Linda Polman met een bijzonder interessant boek met de titel De crisiskaravaan. In een boeiend betoog legt zij een heel aantal dilemma’s bloot rondom het bieden van noodhulp en stelt ze kritische vragen bij de negatieve impact van noodhulp en de ‘noodhulpindustrie’ die afhankelijk is van de rampen die in de wereld plaatsvinden. Ook dit roept vragen op:
- Is het punt dat zij maakt terecht?
- Kan hulp aan een land meer negatieve dan positieve gevolgen hebben?
- Is de noodhulpindustrie een industrie die zichzelf in stand houdt?
Polman schrijft denk ik terecht over zogenoemde ‘donor darlings’, landen die wel erg veel hulp ontvangen. Ook het boek When helping hurts van het Chalmers Center beschrijft heel goed wat hulp stuk kan maken.
Hulpafhankelijkheid is een terechte zorg, bijvoorbeeld in een land als Cambodja waar wel erg veel hulporganisaties geregistreerd zijn, terwijl de oorlog daar toch al vele jaren ten einde is. Naast de afhankelijkheid die het creëert, kan hulp ook op een negatieve manier de lokale markt beïnvloeden, corrupte leiders in het zadel houden of op een nadelige wijze de lokale cultuur beïnvloeden.
Het is positief als we veel ruimte maken voor dit soort vragen. Als je als advocaat, psycholoog of begeleider in de zorg aan de slag wilt wordt een bepaalde expertise gevraagd. Precies hetzelfde mogen we verwachten bij internationale hulpverlening.
Internationale hulpverlening is niet simpel
Je zou de ‘noodhulpindustrie’ kunnen vergelijken met de ‘brandweerindustrie’ of ‘ambulance-industrie’. Natuurlijk zouden mannen en vrouwen die daarin werkzaam zijn daar niet hoeven te werken als er geen branden of gewonden waren, maar weinig mensen zouden het serieus nemen als je zou beweren dat de ‘brandweerindustrie’ zichzelf in stand houdt.
Internationale hulpverlening zoals bij de Europese vluchtelingencrisis of de hongersnood in delen van Afrika is niet simpel en we moeten stoppen met doen alsof dat zo is. Net zoals de zorg in Nederland niet ‘simpel’ is. Maar de oplossing is dan niet om die zorg of hulp niet meer te geven, maar om die als organisatie zo goed en professioneel mogelijk op te zetten, rekening houdend met de lokale context waarin die gegeven wordt.
Een pakketje met voedsel kán van groot belang zijn
In het najaar van 2015 trokken duizenden vluchtelingen vanuit Turkije naar Griekenland om vervolgens via de Balkan naar West-Europa te reizen. Een gevaarlijke reis die grotendeels te voet werd gemaakt. Ergens op die route van ruim 3.500 km, net na het passeren van de Grieks-Macedonische grens ontvingen ruim 30.000 van deze vluchtelingen een plastic zak met voedsel, net voldoende voor een flinke lunch.
Dat is een mooi voorbeeld waarbij we als Tear ervoor kozen om een grote groep mensen hulp te geven met een korte-termijn impact. Een pakketje met wat voedsel kan van groot belang zijn, zeker als je de afgelopen drie dagen niet gegeten hebt.
Niet alle hulp is meteen zichtbaar
Maar, als het kan zoeken we naar mogelijkheden om een lange-termijn verschil te maken in de levens van de mensen die we helpen. Zodat onze hulp mensen écht verder brengt en ze ook weerbaarder maakt bij toekomstige rampen. Dat is waarom we nu bijvoorbeeld in Haïti naast alle directe noodhulp ook een klein deel van het geld gebruiken om fruitbomen te planten.
Die bomen zullen pas opbrengst hebben ver na de noodhulpfase van deze ramp, maar zijn in staat om blijvend bij te dragen aan de voedselzekerheid van de inwoners van Haïti. In een land dat kwetsbaar blijft voor grote rampen kan dat uiteindelijk bij een volgende ramp het grootste verschil hebben gemaakt.
Daarom kiezen we ook bewust voor het versterken van de lokale capaciteit in al ons werk en ligt de regie van het werk veelal bij lokale organisaties. Zo ontstaan nieuwe innovaties zoals het Umoja-programma dat nu in tientallen landen wordt uitgevoerd, waarbij kerken worden uitgedaagd om de gemeenschap om hen heen te dienen met hun eigen middelen.
Dit is vernieuwing die voortkomt uit samen evalueren en leren dat heeft geleid tot een heel mooi programma dat de cycli van afhankelijkheid helpt te doorbreken en zo bij te dragen aan lange-termijn verandering.
Waar het écht om gaat
Tot slot. Af en toe reis ik langs verschillende projecten in het buitenland. Vaak komt dan de kwaliteit van het project ter sprake. Het valt me dan steeds weer op dat de grootste bijdrage die we kunnen leveren niet het bieden van de hulp is, maar vooral de erkenning van de waarde van de man, vrouw of het kind die de hulp ontvangt.
Het doet iets met een gezin als zij na een lange vlucht vanuit Syrië ineens in Griekenland ergens een kop thee krijgen aangeboden en er écht geluisterd wordt naar hun verhaal. Het geeft weer een klein beetje hoop als mensen je in het Zuidoosten van Haïti komen opzoeken om te kijken hoe het met jouw gezin gaat vlak nadat je huis en bezittingen zijn weggespoeld.
Als ik dat zie of hoor, merk ik dat mijn inhoudelijke projectvragen soms wat meer naar de achtergrond verdwijnen. Niet dat ze minder relevant zijn geworden, maar ik geloof dat het ontmoeten en ondersteunen van mensen juist in dit soort crisissituaties uiteindelijk de kern van noodhulp is.
Dit artikel is namens Tear geschreven door Peter Kamphof. Lees hier meer verhalen van Tear.
Praatmee