Geloven christenen in een sprookje?
“Geloven in een God is gelijk aan geloven in elfjes”, een parafrase uit een debat dat op 28 februari plaatsvond tussen de cabaretier en talkshow-host Arjen Lubach en Gert-Jan Segers, voorman van de ChristenUnie. De echo van zijn woorden slaat gaten in de muren van de Leidse Pieterskerk en tegelijkertijd in de harten van een aantal aanwezigen. Ook ik voel als gelovige zijn woorden. Vol zelfgenoegzaamheid trapt de cabaretier met deze uitspraak impliciet op de harten van het overgrote merendeel van de huidige wereldbevolking en steekt hij arrogant en respectloos zijn middelvinger op naar het grootste gedeelte van zijn voorgeslacht.
Volwassen kinderen
In het licht van de opmerking over sprookjes lijkt het erop dat hij zich omgeven voelt door volwassen kinderen. De aanwezige gelovigen bij het debat mogen dan misschien volwassenen zijn qua leeftijd, volgens hem hebben ze hoogstens het denkvermogen van kinderen van een jaar of tien. Stuk voor stuk zielige figuren die onbenullig (en waarschijnlijk door dwang in hun jeugd) zijn blijven hangen in hun kindertijd en nog geloven in sprookjes. Echter, ondanks dat ook ik als gelovige door Lubach als ‘kleuter’ wordt bestempeld, ben ik het ergens wel eens met zijn ogenschijnlijk denigrerende analogie tussen geloven in een God en geloven in sprookjes. Natuurlijk niet met het feit dat sprookjes per definitie niet waar zijn! Maar voor de rest krijgt hij wat mij betreft een stukje van zijn fel begeerde gelijk. Laat ik uitleggen waarom.
Allemaal sprookjes
Eerst moeten we het speelveld gelijk trekken. Waar Lubach met zijn sprookjes analogie onder andere op doelt, is dat, zowel sprookjes als het christelijke wereldbeeld, volgens hem beiden bedacht zijn. Lubach gaat er hierbij echter aan voorbij dat zijn eigen overtuigingen (en die van iedereen) ook zijn bedacht. Linea recta tegenover wat Lubach beweert over het christelijk geloof, zijn het juist zijn soort ‘sprookjes’ die worden opgedrongen aan kinderen en de samenleving. Sprookjes die, in tegenstelling tot het christelijke sprookje, niet met liefde worden voorgelezen. Sprookjes waarin, onder het mom van het lege eufemisme 'objectiviteit', een 'subjectieve' God van de hand wordt gedaan en waarin ‘feiten’ prevaleren over ‘waarden’.
De stelling dat alle wereldbeelden bedacht zijn verdient natuurlijk verdere onderbouwing. Laten we er vanuit gaan dat voor Lubach bijvoorbeeld evolutie vanzelfsprekend is (hoewel ieder ander willekeurig wereldbeeld ingevuld zou kunnen worden). In dat geval is zijn sprookje (naast andere observaties) gebaseerd op een fascinatie voor de met millimeters groeiende vogelsnaveltjes van Darwin, maar vooral op de extrapolatie van dit soort observaties naar alles wat leeft. Ironisch genoeg, vinden velen dit soort wereldbeelden ‘wetenschappelijk’ en dus ‘rationeel’ en dus een ‘feit’, maar het blijft (extreme) extrapolatie en daarmee een bedachte theorie.
Sterker nog, totale willekeur wordt in dit sprookje gebombardeerd tot iets dat zichzelf vanuit het niets heeft gecreëerd, iets dat zichzelf onderhoudt via ‘wetten’ die door kans zijn ontstaan en iets waarin mensen niet meer zijn dan klevende moleculen zonder enig bewustzijn. Als een machine die niet alleen producten maakt, maar ook zichzelf, inclusief het eerste exemplaar. De schrijver van dit sprookje is tegelijkertijd de hoofdrolspeler, het verhaal en het papier, maar het verhaal is ‘geschreven’ door een schrijver zonder enig bewustzijn of persoonlijkheid. Al met al, een fascinerende verzonnen mix, een goede basis voor een sprookje.
Goede en slechte sprookjes
Nu we hebben vastgesteld dat alle wereldbeelden waarschijnlijk bedacht zijn, en in zoverre ‘sprookjes’ zijn, kunnen we een betere vergelijking maken tussen sprookjes zoals die van Lubach en het christelijke sprookje. Want als alle wereldbeelden sprookjes zijn, wat maakt dan een ‘goed’ sprookje, en wat een ‘slechte’? Als we de analogie van sprookjes doortrekken is er in goede sprookjes altijd een fascinerende, creatieve wereld, waarin zowel goed en kwaad aanwezig is, een duidelijk doel en een goede afloop voor het goede. Alleen met al deze elementen ontstaat er een zinvol, logisch en rond verhaal. Lubach heeft het helemaal bij het rechte eind als hij aangeeft dat dit kader verdacht veel wegheeft van het christelijke verhaal en verdacht weinig weg heeft van zijn eigen overtuigingen.
Op zoek naar de oorzaak van dit verschil, kan ik niet anders als concluderen dat dit ligt aan wie het sprookje heeft bedacht. Ieder door de mens bedacht sprookje namelijk, inclusief die van Lubach, is op één of andere manier op de realiteit gebaseerd. Dit lijkt op het eerste gezicht een logische basis, maar juist in de realiteit, in de wereld om ons heen, zijn van al die sprookjes-elementen (nog) slechts schimmen aanwezig. Denk bijvoorbeeld aan het wazige onderscheid tussen goed en kwaad in de wereld. Een onderscheid dat grofweg wordt gemaakt op basis van: “Wat jij doet, moet jij weten, zolang ik er maar geen last van heb!”. Het kan dan ook niet anders dat daaruit slechte, onvolledige sprookjes resulteren.
Een goed sprookje dat de realiteit verklaart moet dus van iets komen dat boven de realiteit staat. Iets dat vanuit een bewustzijn een daadwerkelijke ideale wereld kan creëren met alle elementen van een goed sprookje, een rond verhaal. In zo’n bovennatuurlijk sprookje kan prima dezelfde schimmige realiteit voorkomen die we om ons heen zien, een situatie waarin het script van het sprookje nauwelijks meer te herkennen is. Het verschil echter is dat in een geregisseerd sprookje er een script verkrijgbaar is waarmee door de schimmen heen de oorspronkelijke (goede) bedoelingen van de schrijver ontdekt kunnen worden.
Opsommend, Lubach maakt van de wereld om zich heen zijn eigen sprookje, waardoor zijn sprookje in zijn ogen altijd waar is (het is toch immers wat hij ziet en voelt), maar wel heel veel elementen van een goed sprookje mist. Het sprookje dat door God bedacht is daarentegen, is (zonder script) niet direct te zien in de wereld om ons heen, maar bevat alle elementen van een goed spookje en is bovendien niet een persoonlijke waarheid, maar universeel. Het enige ware sprookje.
De briljante schrijver G.K. Chesterton zag dit alles reeds aan het begin van deze eeuw: “The things I believed most then, the things I believed most now, are the things called fairy tales. They seem to me like entirely reasonable things.”
Politieke sprookjes
Ten slotte nog wat woorden over de politieke kant van het verhaal. “Kinderen kunnen niet kiezen” volgens Lubach en daarom zouden speciaal en vooral christelijk onderwijs moeten worden verboden. Ten eerste kiezen kinderen helaas ook niet voor de ‘slechte’ sprookjes waarin Lubach en veel ouders geloven. Omwille van de consistentie zou het daarom dan ook logisch zijn om het openbare onderwijs af te schaffen. Ten tweede, hoewel Lubach aangeeft niet deze kant op te willen gaan, moet er ook B worden gezegd als er A gezegd is. Kinderen kiezen, naast onderwijs, namelijk ook niet voor hun opvoeding. Als je het onderwijs afpakt, moet dus ook de opvoeding uit handen worden genomen. Dit geldt dan natuurlijk ook voor de kinderen van ouders die in het sprookje van Lubach of andere sprookjes geloven. Aangezien elke overtuiging binnen de definitie van ‘sprookje’ valt, is immers al het onderwijs ‘speciaal’ onderwijs en elke opvoeding een ‘speciale’.
Meer ridders
Ter afsluiting wil ik, geheel in sprookjessfeer, pleiten voor meer ridders die, met hun gehele wapenrusting (inclusief verstand) een goede koning dienen en, op liefdevolle wijze vechten, voor het goede. De tactiek is echter anders dan die van Lubach. Lubach mag gewoon blijven geloven in zijn eigen sprookje, want het type vrijheid van het christelijke sprookje dringt zich niet op. Wij zullen hem niet kwetsen en zijn openbare onderwijs niet verbieden. In plaats daarvan zullen we voor hem bidden en met hem in gesprek blijven, in de hoop dat hij mag zien dat hij gelijk heeft, dat het christelijk geloof een WAAR sprookje is, waarin goed en kwaad bestaat en het goede het kwade heeft overwonnen.
Praatmee