Ik heb in het verleden veel geëvangeliseerd. Als de gelegenheid zich voordeed, verspreidden we flyers in de trein. Deze legden we neer voor treinreizigers die misschien wel een geestelijk verzetje konden gebruiken. De folders gaven te denken. We hoopten ermee een weg te vinden naar het hart. Ook evangeliseerden we veel zaterdagen in Amsterdam, zowel in de binnenstad als voor het Centraal Station. Veel folders deden meer dan eens dienst. De folders die zomaar op straat werden gegooid, raapten we op en deelden we, als ze nog netjes waren, een tweede of een derde keer uit.
Veel mensen hadden, logischerwijs, haast om de trein te halen. Maar soms lukte het om een gesprek over het geloof te voeren. In mijn studententijd hebben we veel mensen gesproken tijdens evangelisatie-acties of na evangelisatiediensten. We deelden dan de hoop die in ons leefde met het oog op de toekomst. Heel speciaal mochten we dan wijzen op de hoop die ook in hun persoonlijke toekomst een plaatsje wilde innemen. We vertelden hen dan over Jezus die gekomen was om de wereld te veranderen. En dat Hij ook een groot plan had met hun kleine wereldje.
Billy Graham en Winston Churchill
Als ik aan de christelijke hoop denk, moet ik ook denken aan Billy Graham. Deze beroemde Amerikaanse evangelist bracht decennialang een boodschap van hoop voor de wereld. Hij ontmoette daarbij andere groten der aarde. Een voorbeeld hiervan is zijn ontmoeting met de minister-president van Engeland, vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Nadat Billy Graham een blijvende indruk had achtergelaten tijdens een evangelisatie-campagne in Engeland, werd hij uitgenodigd door Sir Winston Churchill. Die vroeg tijdens deze ontmoeting: ‘Heeft u enige hoop? En welke hoop heeft u voor de wereld vandaag?’ Daarop haalde Graham zijn kleine Nieuwe Testament uit zijn zak en antwoordde: ‘Minister-President, ik ben vervuld met hoop’.
Toen wees Churchill naar drie kranten op zijn bureau. Ze stonden vol met aanrandingen, verkrachtingen, moorden, maar bovenal vol met haat. Daarop zei hij: ‘Toen ik een jonge jongen was, was het anders. Nu ben ik een oude man, zonder enige hoop voor de wereld.’ Graham diende hem van repliek: ‘Het leven is erg opwindend, omdat ik weet wat er in de toekomst gaat gebeuren.’ Toen legde hij het Nieuwe Testament uit en sprak hij over Jezus die van plaats naar plaats reisde. Hij sprak over zijn geboorte, zijn dood en zijn opstanding. Billy Graham vertelde Winston Churchill ook over de tweede komst van Christus.
De ontmoeting, die kort had zullen zijn, duurde uiteindelijk veertig minuten. Winston Churchill beaamde Grahams verhaal en zei: ‘Ik zie geen hoop voor de toekomst, behalve de hoop die jij brengt, jongeman. We moeten ons terugkeren naar God’ .
Dit voorbeeld zal voor zich spreken. Vanzelfsprekend volgde Churchill het nieuws in de kranten en was hij daar diep door geschokt. Toch denk ik dat we dieper kunnen vragen naar de wanhoop van Churchill. De eigenlijke reden daarvan moeten we wellicht ergens anders zoeken. Winston Churchill werd na de Tweede Wereldoorlog namelijk niet herkozen als minister-president. Dat raakte hem diep. Een nog grotere teleurstelling was misschien wel de verdeeldheid van Europa. Churchill keek als staatsman vooruit en zag het communistische blok dat zich tegen West-Europa, het kapitalisme, zou keren. Hij voorzag de koude oorlog en de bouw van de Berlijnse muur. Dit verdeelde Europa deed hem hoogstwaarschijnlijk wanhopen. Hij zag een toekomst zonder eenheid in Europa. Erger: hij zag slechts een diepe kloof.
Materialistische droom
Vandaag, zeventig jaar later, dromen mensen nog steeds van eenheid én van een betere toekomst. Van Utopia. Ik noem dit zo omdat de verwezenlijking van deze droom altijd maar vooruitgeschoven zal worden en nooit gestalte krijgt op een bepaalde plaats in onze wereld. Utopia is een niet bestaande plaats. Een betere wereld zal nimmer door mensenhanden worden verwezenlijkt. Opmerkelijk is hoe hardnekkig we als mensen aan een eigen droom blijven vasthouden. We blijven erin geloven dat wij ons eigen kleine wereldje kunnen vormgeven volgens ons model. Dat blijkt wel uit het feit dat de scheuren in ons kapitalistisch systeem door de economische crisis nog niet groot genoeg zijn. We blijven hardnekkig geloven in een einde van de crisis, in herstel en in economische groei. De zucht naar vooruitgang is groot. De hang naar meer rijkdom lijkt iets ongeneeslijks te zijn in het menselijk hart. Het materialisme viert, ondanks de crisis, nog steeds hoogtij. En laten we wel wezen, wie zit er nu echt aan de grond? Wie eet er een boterham minder, omdat er een wereldwijde economische crisis is? Blijkbaar zijn we nog niet diep genoeg door de bodem gezakt. Daarbij komt dat de mensen die ik spreek de oorzaak van de economische misère nimmer bij zichzelf zoeken. Aan hun privézaken en handelwijze met betrekking tot geld verandert niets. Mensen die veel, heel veel, geld hebben verloren aan woekerpolissen of zelf verkeerd hebben ingezet, beleggen vandaag opnieuw.
Praatmee