“Ik heb hier ook een keyboard, maar ik kan niet meer spelen. Daarvoor tril ik te veel, haha!” Dat zegt Johan Frinsel sr. (1927), kinderboekenschrijver en evangelist in ruste, in gesprek met journalist Wilfred Hermans voor zijn boek 'Het laatste woord, levenslessen van grijze wijzen.'
Frinsel, jarenlang ook betrokken bij Tot Heil des Volks en bij de EO als vice-voorzitter, woont in een Veenendaals zorgcomplex. "’s Avonds ga ik naar Arie, mijn buurman hier. Zijn vrouw geloofde niet, maar we zijn met z’n drieën tot God gegaan en zijn vrouw is tot bekering gekomen. Enkele dagen daarna is ze dood in haar slaap gebleven. Ik vertelde Arie toen dat in Psalm 127 vers 2 staat: ‘Hij geeft het Zijn beminden in de slaap.’ Daarmee wilde ik zeggen dat God het geloof in de slaap kan geven. Die man wist niet wat hij hoorde; staat dat in de Bijbel?!"
Is uw Godsbeeld door de jaren heen veranderd?
“Mijn geloof is alleen maar gegroeid. God is imposanter, groter geworden. Hij zal nooit zeggen: ‘Snap je het nou?’ maar wel: ‘Geloof je het nu?’ God zegt ook: ‘Mijn gedachten zijn hoger dan uw gedachten.’ Je kunt God niet begrijpen.”
Heeft u weleens met God geworsteld?
Ook niet toen uw vrouw overleed?
Veert op: “Oh, nee! Ik heb mijn vrouw zien gaan. Ze zei op een gegeven moment: ‘Breng me maar naar bed.’ We brachten haar naar bed. Ik heb met ‘r gepraat, en haar in herinnering gebracht wat ze mij had verteld, hoe ze had gebeden of ze mij mocht krijgen.”
“We praatten wat, en ik zei hoeveel ik van haar hield. Het werd later en later, de hele dag zat ik bij haar.” Langzamerhand lijkt het alsof hij zich niet meer bewust is van zijn gezelschap. Hij staart voor zich uit en ziet iets wat alleen hij ziet. “Om kwart over drie ’s nachts – ze kon niet meer praten en was ver weg – veranderde er iets. Haar gezicht begon te glanzen. Ik zei: ‘Je wordt zó mooi...’ Haar ogen gingen stralen en ze strekte haar handen uit, alsof ze iets naar zich toe haalde, net als haar grootvader. ‘Je gaat sterven’, zei ik, en: ‘Ik hou zoveel van je... Ik hoop dat ik gauw achter je aankom.’”
“De volgende ochtend zei mijn dochter: ‘Pa, laten we maar een bijbels dagboekje lezen.’ Nou moet je weten dat ik nooit dagboekjes las, totdat er één in het kerstpakket van mijn uitgever zat. Ik sla ‘m open bij 29 november en daar stond: ‘De dood is voor Gods kinderen als de wagens die gezonden zijn om hen naar Christus te rijden.’ Ik belde mijn uitgever op en zei: ‘Man, wat een troost heb je me daarmee geboden, zonder dat je het wist!’ Zo kun je zien hoe God dingen leidt...”
”Je gaat sterven”, zei ik, en: “Ik hou zoveel van je...”’
“Rond het sterven van mijn vrouw had ik een zware blaasontsteking. Toen hoopte ik eigenlijk wel dat ik heen zou gaan. Verlangend om het verblijf in dit lichaam te verlaten en de intrek bij de Here te nemen, zoals Paulus zegt. Vanwege die blaasontsteking had ik de begrafenis bijna af moeten zeggen. Daarom 103 bad ik of ik alstublíeft erbij kon zijn. Mijn zoon Hans die de begrafenis zou doen, sliep de nacht ervoor hier. De volgende morgen was ik helemaal schoon! Prijs God.”
“Laatst zei de dominee: ‘Meneer Frinsel, ik geloof dat we leven in het einde van het einde.’ Ik denk inderdaad dat dit het einde is, of liever: het begin, want God heeft een heerlijke toekomst voor ons op het oog. Maar als je Openbaringen leest, wordt dit het ergste wat we ooit hebben meegemaakt. De eindafrekening. Verschrikkelijk.”
Is er een vraag die u God zou willen stellen?
“Ik denk dat het daar zo overrompelend, zo geweldig is, dan zijn er geen vragen meer.”
Heeft u een beeld van de hemel?
“Nee, absoluut niet. Niemand heeft ooit God gezien. Zelfs Paulus niet, terwijl hij in de hemel is geweest. God is een God in het verborgene. In de hemel zal het goed zijn op een manier die je je in je stoutste dromen niet kunt inbeelden. Maar ik kan me de hemel niet voorstellen zonder mijn vrouw. Of ik haar daar terug zal zien? Vast, want in de hemel is het volmaakt. Trouwen en seksualiteit is er niet meer bij; het zal volmaakt zijn, en het huwelijk is niet volmaakt.
Dat blijkt zeker in onze tijd; ze trouwen gauw en weten niet hoe gauw ze scheiden moeten.” Weer die blik op oneindig. “Ja, ik heb ‘r lief, ik hóu van m’n vrouw...”
“‘God is goed, een schuilplaats ten dage der benauwdheid en Hij kent – Hij ként! – degene die bij Hem schuilen.’ Dat bedoel ik: God vergist Zich nooit.”
Bij het afscheid zegt Frinsel: “Wij zien elkaar nooit voor het laatst. Dat zei mijn vrouw altijd als de visite wegging: Gods kinderen zien elkaar nooit voor het laatst. Dat is ook zo, als het waar is wat wij geloven. Straks zijn we eeuwig bij elkaar.”
Praatmee