Hoewel Jezus wonderen kan doen, is ook het leven als je hem kent werken en zoeken. Vallen en opstaan. Maar wel altijd vallen in Gods hand. Toen waren we inmiddels bij Bunnik en stapten er mensen in de trein. Verstoord keek mijn reisgenoot op. ‘Kom’, zei hij, ‘we gaan daar zitten.’ Hij wees op de eerste klas. ‘Ik wil nog meer met je praten.’ Ja, wat moest ik nu weer? Ik ben de laatste persoon om burgerlijk ongehoorzaam te zijn, maar in dit geval leek me het wel goed om te handelen als burger van Gods koninkrijk en te vertrouwen dat God geen conducteur liet komen. Samen in de eerste klas vervolgden we ons gesprek. ‘Ik kan niet goed leven. Ik heb mijn verslaving nodig. Moet ik dan de cocaïne opgeven als ik Jezus volg? Ik heb wel vaker met mensen over God gesproken, maar ze zeggen allemaal dat ik slecht ben en dat ik moet stoppen. Ik probeer het. Echt. Maar het is mijn enige houvast in het leven.’ De man keek me indringend en wanhopig aan. Ik vroeg hem of ik een verhaal mocht vertellen.
‘Weet je’, vertelde ik, ‘God is niet op zoek naar perfecte mensen. Hij is op zoek naar mensen die naar genezing verlangen.
Ik vertelde Jezus’ verhaal over de verloren zoon (Lucas 15, vanaf vers 11). Ik vertelde dat God van hem houdt, ongeacht wat hij doet of gedaan heeft. En dat hij klaar staat om hem in de armen te sluiten. Gewoon zoals hij was. Met verslaving en al. ‘Weet je’, vertelde ik, ‘God is niet op zoek naar perfecte mensen. Hij is op zoek naar mensen die naar genezing verlangen. Hij vraagt jou niet te veranderen. Hij wil dat graag voor en met jou gaan doen, als jij daar klaar voor bent. Maar eerst wil hij dat hij jouw houvast mag worden, door jou vast te houden. En daarna gaat stapje voor stapje je verlangen groeien dat dingen in je leven gaan veranderen. Met goede begeleiding erbij, ga je de wereld langzaamaan anders zien dan nu. Jij hoeft niet eerst te veranderen. God vindt je goed zoals je bent.”
Ik vervolgde. ‘Weet je, ik heb kinderen. En die zijn, net als ik, niet perfect. En ze breken soms het halve huis af. En zeg ik daar niets van? Natuurlijk zeg ik er wat van. En vaak doen ze het weer en weer. En houd ik dan minder van ze? Nee. Ik blijf van ze houden.’ Inmiddels had mijn reisgenoot tranen in zijn ogen. Ik ging verder. ‘Door Jezus mogen we alles wat we fout gedaan hebben bij het kruis brengen. Hij wil graag vergeven. Sterker nog, het verleden bestaat niet meer. We mogen vooruit kijken. Hij geeft ons een nieuw leven.” En toen wist ik niet meer wat ik moest zeggen.
Met tranen in de ogen keek mijn reisgenoot me aan.
Tranen
Met tranen in de ogen keek mijn reisgenoot me aan. ‘Jij weet zeker dat God nog van me houdt?’ ‘Ja’, antwoordde ik, ‘heel veel zelfs.’ Inmiddels waren we bij Utrecht. Dat gaf me wat lucht. Wat moest ik nu? Ik had nog twintig minuten voor mijn volgende trein en het liep inmiddels tegen middernacht. Mijn reisgenoot moest een andere trein, maar had geen haast en besloot nog even bij me te blijven. ‘Ik heb wel eens in de Bijbel gelezen’, zei hij. ‘Van Noach en de boot en de regenboog. Maar er staan dan zoveel namen en dan lees ik niet verder. Over Jezus heb ik nooit gelezen.’ Ik was dankbaar voor dit nieuwe gespreksonderwerp.
Gelukkig had ik mijn Bijbel bij me en dus zijn we samen de Bijbel ingedoken. Ik heb hem verteld waar hij de verhalen over Jezus kon vinden. Om bijna middernacht zat ik met een verslaafde op station Utrecht de Bijbel te bespreken. Uiteindelijk moest hij als eerste zijn trein halen en was ik daar wel dankbaar voor. Ik moest ook mijn trein hebben om nog thuis te komen die avond. Hoe neem je afscheid van iemand met wie je in één uur tijd zoveel gedeeld hebt? Hij gaf me een stevige hand en keek me nog een keer aan. Hij zei: ‘Ik hoop jou later in de hemel tegen te komen.’ Ik keek hem aan, nu ook met tranen in mijn ogen, wenste hem het beste toe, en sprak de hoop uit hem daar inderdaad later te ontmoeten.
Praatmee